Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Voous K.H. & Payne H.A.W. (1965) The grebes of Madagascar. ARDEA 53 (1-2): 9-31
Op Madagaskar komen drie soorten kleine futen of dodaarzen voor. Twee van deze zijn endemische broedvoge1soorten, dat wil zeggen, dat zij buiten Madagaskar niet voorkomen. Het zijn Podiceps pelzelnii en P. rufolavatus. De eerstgenoemde soort werd reeds in 1861 door Hartlaub beschreven; hij wordt in het algemeen als een gewone verschijning beschouwd in alle geschikte zoetwaterbiotopen van het gehe1e eiland. De tweede soort werd pas in 1932 door Delacour ontdekt en beschreven; hij is alleen bekend van het Alaotra Meer. Ben derde soort, de Dodaars, P. ruficollis (in het Afrikaanse ras capensis), werd tot voor kort als nog zeldzamer beschouwd en werd in tegenste1ling tot de vorige niet als broedvoge1 van Madagaskar genoemd. Delacour (1933) kon niet meer dan 5 exemplaren uit Madagaskar achterhalen, merendee1s afkomstig uit oude collecties. Pas in 1945 trof Milon (1946) de Dodaars talrijk aan op het Anosy Meer bij Tananarive. Het voorkomen van meer dan een soort dodaars van vrijwel gelijke grootte en lichaamsproporties op een eiland, houdt belangwekkende problemen in van systematische, zoogeografische en ecologische aard. Uit dit oogpunt bezocht Mevrouw H. A. W. Payne-Smit, destijds assistente bij het Zoologisch Museum van de Universiteit van Amsterdam, Madagaskar van mei tot juli 1960. In die tijd verzamelde zij 44 exemplaren van de bovengenoemde drie soorten futen, terwijl zij voorts gegevens over hun verspreiding en ecologie bij een bracht. De verzamelde exemplaren bevinden zich thans in het Zoologisch Museum te Amsterdam. P. pelzelnii was de zeldzaamste soort. Mevr. Payne zag minstens vijf maal zo vee1 P. rufolavatus dan P. pelzelnii. Daarentegen vond zij P. ruficollis verreweg de talrijkste van de dodaarssoorten op Madagaskar. Op grond van door haar verzamelde jonge voge1s, die klaarblijkelijk nog te klein waren om grote vluchten te hebben kunnen uitvoeren, zijn de auteurs tot de overtuiging gekomen, dat P. ruficollis wel op Madagaskar moet broeden. Mevr. Payne verzamelde exemplaren van alle drie soorten op het Alaotra Meer en nam aan, dat deze daar ook alle drie gebroed hadden. In de op het Alaotra Meer bijeen gebrachte serie bevinden zich ook exemplaren die in morfologische kenmerken het midden houden tussen ruficollis en rufolavatus. Deze intermediaire exemplaren worden door de auteurs als directe of indirecte bastaarden tussen ruficollis en rufolavatus beschouwd. Deze vondst heeft be1angwekkende consequenties op het punt van de systematiek en de herkomst van de vorm P. rufolavatus. Bij zou als een Madagassische eilandras van de Dodaars, Podiceps ruficollis, moeten worden beschouwd. Omdat de lengteverhoudingen van snavel en poten bij pelzelnii en rufolavatus verschillend zijn, nemen de auteurs aan, dat tussen deze soorten geringe ecologische verschillen bestaan: P. pelzelnii is namelijk een langvleugelige en kortsnavelige soort, P. rufolavatus daarentegen is kortvleugelig en langsnavelig. P. ruficollis staat hier tussen in en schijnt daardoor in staat te zijn het ecologische evenwicht tussen de twee eerst genoemde soorten te verstoren. In vergelijking met continentaal Afrikaanse Dodaarzen heeft P. ruficollis van Madagaskar naar verhouding een langere snavel; deze situatie zou zowel door bastaardering met de langsnavelige rufolavatus, als door soortconcurrentie met pelzelnii kunnen zijn ontstaan. De door Mevr. Payne verzamelde intermediaire exemplaren tussen rufolavatus en ruficollis hebben betrekking op vogels in volwassen, zowel als in onvolwassen verenkleden. Bet bleek, dat ook het in het Natuurhistorisch Museum van Parijs bewaarde type-exemplaar van de naam P. rufolavatus in enkele kenmerken intermediair is met ruficollis en dus een mogelijke indirecte bastaard is. Ook het materiaal dat onder Delacours leiding door de Frans-Britse-Amerikaanse expedities naar Madagaskar werd verzameld en dat zich thans verspreid in de musea te Parijs, Londen en New York bevindt, en door de auteurs bestudeerd kon worden, bleek minstens twee of drie exemplaren te bevatten, die als mogelijke bastaarden kunnen worden beschouwd. Tot heden zijn dergelijke intermediaire exemplaren alleen nog maar op het Alaotra Meer verzameld. Op grand van deze gegevens hebben de auteurs een theorie over de oorsprang van de drie soorten futen op Madagaskar opgebouwd en hebben zij het gewaagd een voorzichtige blik vooruit te werpen op de ontwikkeling die zij van deze uit theoretische overwegingen wel als uniek te beschouwen situatie verwachten. P. pelzelnii wordt door hen als de oudste soort beschouwd. De auteurs verwachten dat hij het in de toekomst waarschijnlijk erg moeilijk zal krijgen om zich tegen de zich snel uitbreidende Afrikaanse Dodaars, P. ruficollis, te handhaven. P. rufolavatus is de op een na oudste vorm op Madagaskar. Hij heeft zich waarschijnlijk door langdurige isolatie op Madagaskar uit een oude P. ruficollis-stam ontwikkeld. Ondanks zijn vergevorderde morfologische differentiatie blijkt hij de in recente tijd Madagaskar opnieuw gekoloniseerde P. ruficollis nog als voortplantingspartner te herkennen. Op het Alaotra Meer hebben deze vormen een polymorfe broedpopulatie doen ontstaan. Naar het oordeel van de auteurs heeft deze een grote kans zich tot een meer stabiele intermediaire populatie te ontwikkelen, waarin dan de oorspronkelijke 'rufolavatus' geheel zal zijn opgegaan. Deze populatie zal de naam P. ruficollis rufolavatus moeten blijven dragen. Als dit allemaal zo zal plaats vinden, zal daarentegen de oorspronkelijke, dan wel verdwenen, 'rufolavatus' met zijn lange snavel, lichte kop en gele ogen een nieuwe naam nodig hebben.


[close window] [previous abstract] [next abstract]