Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Coppack T. & Both C. (2002) Predicting life-cycle adaptation of migratory birds to global climate change. ARDEA 90 (3): 369-378
Lange fenologische tijdseries laten duidelijk zien dat sommige trekvogels tegenwoordig eerder uit hun winterkwartier aankomen en dat verschillende soorten eerder gaan broeden dan vroeger. Dit komt waarschijnlijk door een toename van de temperatuur op aarde. In deze bijdrage 1aten we zien dat Bonte Vliegenvangers Ficedula hypoleuca die in nestkasten op de Hoge Veluwe broeden, de laatste 20 jaar veel eerder zijn gaan broeden, maar niet eerder uit hun overwinteringsgebied aankomen. Dit betekent dat de verschillende stadia van de levenscyclus niet allemaal synchroon veranderen met de toename van de temperatuur in ons land. Bij de Bonte Vliegenvanger nam de selectie op vroeg broeden toe. Dit betekent dat de waargenomen vervroeging in legdatum met voldoende is om de verschuiving van het voorjaar bij te benen. We denken dat de aanpassing van legdatum beperkt wordt door de aankomstdatum, die in de loop der jaren, zoals we al zagen, met veranderd is. Deze bevindingen leiden tot een aantal algemene vragen naar de vraag hoe goed langeafstandstrekkers zich kunnen aanpassen aan een snel veranderend klimaat. Wanneer de temperatuUf stijgt, zouden vogels eerder moeten gaan broeden, omdat ook hun voedsel eerder beschikbaar komt. Deze reactie zou echter beperkt kunnen worden doordat onderdelen van de jaarcycius, zoals trekken en broeden, met worden bepaald door de temperatuur, maar door endogene ritmiek en een reactie op de variatie in daglengte. Bonte Vliegenvangers overwinteren in Afrika en het begin van hun voorjaarstrek wordt vooral bepaald door de verandering van de daglengte claar. Daarom is het met verbazingwekkend dat ze met eerder aankomen in het broedgebied. Om eerder te kunnen aankomen dan nu het geval is, zouden ze in plaats van een eerder vertrek uit het Afrikaanse winterkwartier, ook kunnen kiezen voor een hogere treksnelheid of voor een meer noordelijk gelegen overwinteringsgebied, waardoor de trekafstand verkleind wordt. Deze veranderingen in trekgedrag kunnen worden bewerkstelligd door fenotypische plasticiteit of door selectie op verschillende genotypen. In het veld zijn deze mogelijkheden vaak moeilijk te onderzoeken. Laboratoriumexperimenten kunnen echter uitsluitsel geven of een soort de mogelijkheid heeft om zijn trekstrategie aan te passen. Als voorbeeld laten we de resultaten van een experiment zien waarbij we Bonte Vliegenvangers in volieres hebben laten overwinteren op een daglengtepatroon zoals in Zuid-Spanje wordt aangetroffen. Hiermee simuleerden we dus een noordelijker overwinteringsgebied. Tijdens het experiment is gemeten wanneer de vliegenvangers in het voorjaar gingen ruien en trekken. Het experiment laat zien dat Bonte Vliegenvangers die op een Spaanse daglengte overwinteren, eerder ruien en eerder in het voorjaar trekgedrag vertonen dan soortgenoten die op een daglengtepatroon worden gehouden dat overeenkomt met hun Afrikaanse overwinteringsgebieden. Het experiment toont aan dat Bonte Vliegenvangers plastisch op hun omgeving kunnen reageren. Dit biedt mogelijkheden voor verdere aanpassing van de soort aan klimaatsverandering.


[close window] [previous abstract] [next abstract]