Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Voous K.H. (1969) Predation potential in birds of prey from Surinam. ARDEA 57 (3-4): 117-148
Het hier behandelde probleem kan op de eenvoudigste wijze als volgt worden beschreven: hoe spelen verschillende roofvogelsoorten het klaar om in een gebied naast elkaar te blijven leven. Anders gezegd: geldt de regel van Gause ook voor de roofvogels van een willekeurige fauna en geldt deze met name voor de roofvogels van een fauna waarvan aangenomen kan worden dat daarin de potentidle voedselvoorraad zeer groot, zeer verscheiden en het gehele jaar door beschikbaar is. Het komt er dus op neer om na te gaan of en hoe in een locale fauna de verschillende soorten roofvogels onderlinge verschillen vertonen in voedsel, wijze van jagen, jachtgebied en broedplaats. Aangezien voedselkeus, jachtmethode en keuze van jachtgebied samenhangen met structurele eigenschappen (grootte en vorm van poten, klauwen en snavel, lengte en vorm van vleugel en staart, enz.) moet uit de morfologische structuur iets zijn af te leiden van de verschillen in ecologische plaats tussen de soorten. Om een gedeelte van deze verschillen in beeld te brengen wordt het begrip predatiekracht ingevoerd. Dit is een vergelijkende maat voor de ecologische plaats van een soort, uitgedrukt in de absolute lengte van de nagels (klauwen) en in verband gebracht met de grootte van de prooi die kan worden bemachtigd. De methode wordt eerst toegepast op een betrekkelijk eenvoudige fauna: die van het noorden van Midden-Zweden, waar 10 roofvogelsoorten broeden en waar de Zeearend (wijfje) de grootste en de Sperwer (mannetje) de kleinste roofvogel is. De extreme verschillen in lichaamsgrootte, lichaamsgewicht en klauwgrootte zijn weergegeven in de Figuren 1, 2 en 3 en Tabel 1. Bet blijkt voorts dat er tussen de soorten een eenvoudige, bijna rechtlijnige hidrarchie van predatiekracht bestaat (Fig. 4) en dat soorten met ongeveer gelijke predatiekracht onderlinge verschillen vertonen in jachtmethode of voedselkeuze, die in enkele gevallen als extreem voedselspecialisme beschreven kunnen worden (bijv. Wespendief, Visarend; Fig. 5, 6, 7). Bet principe van Gause is klaarblijkelijk van toepassing op de Zweedse roofvogelfauna. Als voorbeeld van een tropisch gebied met een zeer rijke roofvogelfauna werd het kustgebied van Suriname uitgekozen. De gegevens daarvoor werden door eigen onderzoekingen in 1961 en uit de bijzonder leerrijke publicaties van Haverschmidt verkregen. Behalve 4 of 5 soorten gieren zijn thans 39 soorten roofvogels als meer of minder zekere broedvogels uit Suriname bekend (Tabel 2). De structurele hidrarchie in predatiekracht, voedselkeuze, incl. voedselspecialisme en daarmede samenhangende structurele bijzonderheden zijn weergegeven in de Figuren 8-15 en de Tabellen 3,8 en 11. Er blijkt een nog grotere mate van divergentie van voedsel, jachtmethode en jachtgebied te bestaan dan in de Zweedse situatie. Extreme gevallen van specialisme zijn ook meer opvallend. Van deze laatste kunnen genoemd worden bijv.: Rostrhamus sociabilis en Helicolestes hamatus: gespecialiseerd in het eten van grote zoetwaterslakken (Pomacea); Chondrohierax uncinatus: boomslakken (Plaat VI); Herpetotheres cachinnans: slangen. Een van de Surinaamse roofvogels, die in uiterlijk bij eerste kennismaking meer op een boshoender dan op een roofvogel gelijkt, Daptrius americanus (de 'boesiekaka'), leeft overwegend van boomvruchten en klaarblijkelijk ook van alles wat grote wespennesten kunnen opleveren: volwassen wespen (met hun angel), de larven en het voor de larven aangedragen voedsel (onthoofde mieren) (Plaat V). Ook in de Surinaamse roofvogelfauna blijkt het principe van Gause terug te vinden te zijn, zij het, dat bij het grotere aantal der soorten, de specialisatie meer opvallend is. Deze uitkomsten, die klaarblijkelijk ook uit de structurele eigenschappen van de soorten zijn af te leiden, worden tenslotte toegepast op de groep van de zogenaamde Buteonine soorten: dat zijn de soorten van het Buizerdcomplex (Fig. 12, Tabel 5, 10, 11). Bet zijn roofvogels van middelmatige grootte en veelal zonder veel specialisatie in voedsel en structuur. Bet zijn in alle opzichten 'doorsneeroofvogels'. In deze groep zijn de processen van geografische soortvorming overal in de wereld naar verhouding zeer actief. Bij het begrijpen van de in deze groep optredende betrekkelijk geringe structurele verschillen tussen de soorten, moet klaarblijkelijk met de hier beschreven differentiatie en verschillen in predatiekracht rekening worden gehouden. Vooral voor het begrijpen van het plaatselijk naast elkaar voorkomen van meer dan TTn Buteonine soort biedt de vergelijking van predatiekracht, uitgedrukt in structurele eigenschappen, nieuwe gezichtspunten. Daarom wordt aan de verschillen in voedsel van twee in Suriname algemeen voorkomende middelgrote buizerdsoorten (aan de hand van onderzochte maaginhouden) bijzondere aandacht besteed. Het zijn Buteo nitidus en Buteo magnirostris (Tabel 6 en 7; zie ook Tabel 10). Ben systematische revisie van het geslacht Buteo en de daaromheen gegroepeerde genera, inclusief een poging tot reconstructie van de geografische soortvorming, op basis van de hier ontplooide gedachten over de differentiatie van predatiekracht, is in voorbereiding.


[close window] [previous abstract] [next abstract]