Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Warham J. (1972) Aspects of the biology of the Erect-crested Penguin Eudyptes sclateri. ARDEA 60 (3-4): 145-184
1. In dit artikel worden de waarnemingen gepresenteerd die gedaan werden aan de Kroonpingunn Eudyptes sclateri (Fig. 1, 2, 3) op Antipodeneiland, zuidwestelijk van Nieuw-Zeeland, gedurende het broedseizoen 1968/1969; ook worden vroegere gegevens over morfologie, broedbiologie en gedrag van deze soort samengevat. Deze waarnemingen vormden een onderdeel van een groter onderzoek dat alle soorten van het geslacht Eudyptes, de kuifpingunns, omvat. 2. Op grand van deze waarnemingen en vroegere gegevens werd een schema van het verloop van het broedseizoen samengesteld (Fig. 4). Men neemt aan dat de vogels in de tweede week van september naar Antipodeneiland terugkeren en ongeveer 3 weken later beginnen met eileggen; rand 12 oktober zijn de meeste vogels aan het leggen. Het legsel bestaat uit twee eieren, waarvan het eerste ei kleiner is dan het tweede. Naar alle waarschijnlijkheid nemen beide ouders deel aan het broeden, dat vermoedelijk een periode van ongeveer 35 dagen in beslag neemt. De kuikens worden door beide ouders verzorgd; wanneer ze sterk genoeg zijn geworden om het nest te verlaten, hokken ze bijeen in crFches, en worden daar door beide ouders, maar vooral door het ?, waarschijnlijk ongeveer eenmaal per dag gevoerd. De meeste jongen vertrekken rand 30 januari, waarna ook de ouders weggaan om op zee weer op gewicht te komen ter voorbereiding van hun jaarlijkse rui. 3. De vogels die gebroed hebben, beginnen ongeveer in de derde week van februari weer terug te keren naar het broedgebied (de ?? eerder dan de ??, en stellen zich dan op bepaalde plaatsen, vermoedelijk hun vroegere nestplaatsen, op. De meeste paren zijn tegen 9 maart herenigd en de helft van hen is rond 11 maart in de rui. Een periode van 24-30 dagen verstrijkt tussen de aankomst van een vogel en zijn terugkeer naar zee, waar de wintermaanden worden doorgebracht. Na 21 april zijn er nog slechts enkele vogels aan land. 4. De individuen die door fysiologische of externe oorzaken niet tot broeden geraken, komen geleidelijk aan land in de periode dat de kuikens niet meer bewaakt worden. Deze niet-broeders ruien v66r de broeders en verlaten het eiland weer wanneer de broeders beginnen aan te komen. De niet-broeders blijken gedurende de ruiperiode ongeveer de helft aan lichaamsgewicht te verliezen (zie Tabel 1 en Fig. 5). Ook de eerstejaars vogels (Fig. 3b en 6) ruien v==r de broedvogels. 5. De mate waarin geslachtsdimorfie optreedt, werd onderzocht en wel door metingen te verrichten aan de snavels (Fig. 7), en de vleugellengten en het lichaamsgewicht te bepalen van een aantal levende exemplaren. De resultaten zijn weergegeven in de Tabellen 2 t/m 5 en de Figuren 8 t/m 11. Geslachtsdimorfie blijkt op te treden in alle drie leeftijdsklassen (adulten, eerstejaars, kuikens), maar is het meest uitgesproken bij de adulten, van wie de ?? ongeveer 17% zwaarder zijn dan de ?? en snavels hebben die 11-16% langer, hoger en breder zijn. 6. Op de broedgronden vertoont de Kroonpinguin vele ingewikkelde gedragspatronen; een twintigtal verschillende gedragsvormen passeert in dit artikel de revue, o.m.: 'wederzijds-elkaar-pluizen' (Fig. 12), waargenomen tussen ?en ?, ouders en grote jongen, en kuikens onderling; 'nest-maken' (Fig. 13), meestal door het ? terwijl de partner van dichtbij toekijkt, vaak met de kop omlaag bij die van de actieve vogel; 'opgetrokken-schouders-houding' (Fig. 14), hoofdzakelijk waargenomen aan vogels staande op het nest, waarbij ze vaak, korte stapjes nemend, om hun as draaien; 'trompetteren' (Fig. 15 en 16), een luidruchtig vertoon dat steeds optrad wanneer een vogel na een periode van afwezigheid terugkeerde bij het nest; 'kop-zwaaien' (Fig. 17), de meest voorkomende gedragsvorm, in hoofdzaak vertoond door de ?? en in het algemeen begeleid door een serie schetterende kreten; dreighoudingen, zoals in Fig. 18 bij de nadering van een mens; 'ik-maak-me-dun-houding' (Fig. 19), aangenomen door vogels die de kolonie binnenkomen en zich tussen de dichtopeenstaande groepen door moeten werken om bij hun nest te komen; deze houding lijkt de agressie bij deze groepen te verminderen, hoewel niet volkomen te onderdrukken. In het algemeen zijn de beschreven gedragsvormen gelijkend op, en waarschijnlijk homoloog met, de houdingen voorkomend bij de beter bekende Rotsspringer Eudyptes chrysocome.


[close window] [previous abstract] [next abstract]