Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Wolff W.J. (1966) Migration of Teal ringed in the Netherlands. ARDEA 54 (3-4): 230-270
1. Van 1911 t/m 1961 werden ruim 27.000 Wintertalingen, merendeels in eendenkooien, in Nederland geringd. Tot en met 1962 werden hiervan 4.700 teruggemeld. Hiervan was 75% geschoten door jagers. 2. Wintertalingen geringd als nestjong in IJsland, Engeland, Zweden, Noorwegen, Rusland en Belgid werden tijdens de herfsttrek in Nederland teruggemeld. 3. Het broedgebied van de Wintertalingen welke in herfst en winter in Nederland doortrekken, omvat Noorwegen, Zweden, Finland en Rusland ten noorden van de 60ste breedtegraad, oostwaarts tot aan het Oeralgebergte. 4. De mannetjes die op de herfsttrek Nederland passeren, ruien waarschijnlijk in noordelijk Europa overal waar zij een geschikte plaats vinden. De wijfjes ruien waarschijnlijk voornamelijk op de broedplaatsen. 5. Van begin september tot eind oktober of begin november onderbreken zeer grote aantallen Wintertalingen hun herfsttrek in het Deense, Duitse en Nederlandse Waddengebied en de omgeving van het IJsselmeer. Dit leidt tot een zeer sterke toename van Wintertalingen in dit gebied. Deze toename is hoogstens voor een gering deel het gevolg van het samenkomen van een brede trekstroom. 6. Het winterkwartier van de Wintertalingen die op de herfsttrek Nederland passeren, omvat Ierland, Groot-Brittannid, Nederland, Belgid, Frankrijk, Spanje, Portugal, het noordwestelijke deel van Afrika en Noord-Italid. In het tweede en de volgende jaren na het ringen neemt het aantal dieren dat in Frankrijk overwintert sneller af dan dat in Groot-Brittannid overwintert; dit is waarschijnlijk te wijten aan een groter afschot in Frankrijk. 7. De Wintertalingen die, vooral in augustus en september, in Noord-Nederland doortrekken, komen uit de zuidwestelijke helft van het broedgebied en overwinteren voornamelijk op de Britse eilanden. De dieren die, vooral in november en december, in Zuid-Nederland doortrekken, komen uit de noordoostelijke helft van het broedgebied en overwinteren op het vasteland vanaf Zuid-Nederland tot in Noord-Afrika. Dit verschil blijft ook in latere jaren bestaan. In Midden-Nederland kan men deze groepen niet goed onderscheiden. 8. Trek in westelijke en zuidelijke richtingen wordt nog in februari waargenomen. Deze is afhankelijk van de weersgesteldheid en neemt vaak de vorm aan van 'rushes'. De correlatie tussen de gemiddelde geografische posities van de terugmeldingen per maand en de gemiddelde temperatuur per maand is slechts zwak. Een duidelijke negatieve correlatie bestaat tussen de gemiddelde geografische breedte per maand en het aantal ijsdagen (= dagen waarop de temperatuur niet boven 0¦ C komt) per maand. Bij toenemende vorst trekken de Wintertalingen dus verder naar het zuiden. 9. In hun eerste jaar, zowel als in volgende jaren, komen in Nederland en in de Camargue de mannetjes tijdens de herfsttrek gemiddeld eerder aan dan de wijfjes. 10. In Nederland geboren Wintertalingen trekken in hun eerste winter, althans gedeeltelijk, naar Engeland en Frankrijk. De adulte dieren gedragen zich mogelijk als standvogels.


[close window] [previous abstract] [next abstract]