Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Uttley J.D. (1992) Food-supply and allocation of parental effort in Arctic Terns Sterna paradisaea. ARDEA 80 (1): 83-91
De hoeveelheid voedsel die in de broedtijd voor vogels beschikbaar is, kan van jaar tot jaar en van plaats tot plaats sterk verschillen. In 1988 en 1989 werd voor Noordse Sterns Sterna paradisaea die op Shetland (slechte voedselomstandigheden) en Orkney (goede omstandigheden) broeden, onderzocht of, en zo ja op welke wijze, de slechtere voedselsituatie van invloed is op de tijdbesteding en het energiebudget van deze vogels. Op Shetland werd totaal even lang op de eieren gebroed als op Orkney, maar de tijd die de vogels op de kleine jongen zaten, was er korter. Mannetjes zaten op Shetland gedurende de legperiode veel minder lang op de eieren dan de wijfjes. Op Orkney was er in dit opzicht geen verschil tussen de beide seksen. Na het uitkomen van de jongen was er juist op Shetland geen verschil in tijdbesteding tussen beide geslachten. Op Orkney echter zaten de wijfjes meer op de jongen, waren zij minder lang van het territorium weg en voerden zij minder vaak de jongen dan de mannetjes. De mannetjes brachten op Orkney, in tegenstelling tot de situatie op Shetland, ook vaker grotere vissen aan dan de wijfjes. Uit een verdere analyse bleek dat het gedrag van de mannetjes op Shetland en Orkney, behoudens gedurende de legperiode (minder lang broeden op Shetland), niet van elkaar verschilde. Bij de wijfjes lag dat anders. Op Shetland zaten de wijfjes meer op de eieren gedurende de legperiode en minder op de kleine jongen, en besteedden zij in de eerste week na het uitkomen van de eieren meer tijd aan foerageren dan op Orkney. Omdat de twee kolonies niet ver van elkaar liggen, mag aangenomen worden dat de sterns tot dezelfde populatie behoren. Het is derhalve niet waarschijnlijk dat de vogels van Shetland en Orkney in de loop van de evolutie een verschillende tijdbesteding hebben ontwikkeld. Het is aannemelijker dat de verschillen samenhangen met de verschillen in de actuele voedselsituatie. Er wordt gepostuleerd dat wijfjes bij slechte voedselomstandigheden hun energie-uitgave in de legperiode beperken door meer op het nest te zitten en minder lang van het territorium afwezig te zijn. Daardoor kunnen mannetjes meer tijd besteden aan foerageren en voor het wijfje toch voldoende voedsel aanbrengen om haar een normaal aantal eieren van goede kwaliteit te laten leggen. Zo'n strategie is echter alleen adaptief als de voedselsituatie later niet van te voren is in te schatten (zoals waarschijnlijk het geval is voor de soort op Shetland). Na het uitkomen van de eieren is het niet het mannetje, maar het wijfje dat onder slechte omstandigheden haar gedrag wijzigt. Op grond van wat bekend is over de energiehuishouding en de tijdbesteding van de soort in de broedtijd, wordt verondersteld dat door deze gedragsverandering de potentiële overlevingskans voor het kuiken wordt vergroot. Een alternatieve verklaring zou echter kunnen zijn dat de wijfjes hun broedinspanning in de loop van het broedseizoen aan de slechte lichaamsconditie waarin zij verkeren als ze met een slechte voedselsituatie worden geconfronteerd, aanpassen en als de jongen zijn geboren, eerst trachten zelf te recupereren.


[close window] [previous abstract] [next abstract]