Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Liebers D. & Peter H.U. (1998) Intraspecific interactions in Jackdaws Corvus monedula: A field study combined with parentage analysis. ARDEA 86 (2): 221-235
Kauwtjes Corvus monedula hebben een interessant sociaal gedrag, waaraan al veel onderzoek is verricht, onder meer door Konrad Lorenz in de jaren dertig en door de Groninger ethologen in de jaren zeventig. Deze studie maakt echter duidelijk dat er nog veel te onderzoeken valt. Al meer dan 20 jaar worden Kauwtjes bestudeerd, die in nestkasten broeden onder een brug bij Jena in het voormalige Oost-Duitsland. De Kauwtjes zijn merendeels individueel gemerkt. De studie concentreerde zich op de relatie tussen broedparen en niet-broedende dieren in de broedtijd (Tabel 1). Er konden drie relatietypen worden onderscheiden. Allereerst waren er volgers, die zich vaak al vanaf het begin van het broedseizoen bij een bepaald broedpaar hadden aangesloten (Fig. 1). Deze volgers bleken jonge vogels die geen paarband hadden en vermoedelijk nog niet eerder tot broeden waren gekomen. Als gevolg daarvan was het geslacht van deze vogels onbekend (Tabel 2). Daarnaast waren er bezoekers. Dit waren vrijwel steeds vogels wier broedpoging in een vroeg stadium was mislukt en die daarna solitair andere nestkasten gingen inspecteren. Tot slot waren er paren waarvan de broedpoging in een laat stadium mislukte (Tabel 2), en die daarna op agressieve wijze een andere nestkast probeerden over te nemen. Deze agressors richtten hun aandacht op nestkasten waarin de eigenaren een groot legsel hadden geproduceerd (Fig. 2). Aangezien er een grote variatie in de kwaliteit van de nestkasten bestond (microklimaat, predatierisico door Steenmarters Martes foina en risico van overname door Torenvalken Falco tinnunculus), wordt gesteld dat de agressors probeerden een betere nestkast te veroveren. In twee gevallen slaagden de agressors erin de kast van hun keuze in het volgende broedseizoen te bezetten. Middels DNA-fingerprinting werd nagegaan of de volgers en bezoekers misschien voor nageslacht hadden gezorgd in de kasten waar ze waren binnendrongen, hetzij via broedparasitisme, hetzij door middel van buitenechtelijke copulaties. In deze studie werden twee genetische 'probes' gebruikt, die tot identieke conclusies leidden (Fig. 3,4; Tabel 3, 4). Alle 35 onderzochte jongen waren genetisch verwant aan hun moeder, zodat broedparasitisme kan worden uitgesloten. Echter, in twee gevallen was de verwantschap tussen de vader en een van de jongen vergelijkbaar met de verwantschap tussen twee toevallig gekozen individuen (Figuur 3) en waren er zoveel nieuwe bandjes in vergelijking met de vader (Fig. 4), dat mutatie kan worden uitgesloten. In het ene geval (aangeduid als EPY = extra pair young) was er sprake van een mannetje dat zijn poot had gebroken, waardoor hij niet in staat was zijn jongen te voeren. De volger had een hechte band met dit paar, maar leverde geen bijdrage aan het voeren van de jongen. Omdat geen bloed van de volger kon worden genomen, kon niet worden vastgesteld of het dier misschien de vader van dit buitenechtelijke jong was. In het andere geval stierf een mannetje gedurende de broedperiode. Merkwaardig genoeg werd daarna de tot dan getolereerde volger door het vrouwtje verjaagd. Kort daarna verscheen een nieuwe man, die meehielp het jong groot te brengen. Begrijpelijkerwijs was dit mannetje niet verwant aan het jong (dat in de figuren is aangeduid met MR = mate replacement). In een eerdere studie werd onder 121 jongen geen enkel buitenechtelijk jong gevonden. Het lijkt er al met al niet op dat volgers direct genetisch voordeel hebben van hun gedrag. Aannemelijker is dat de volgers een paarband proberen te vormen, en deze eventueel kunnen dienen als vervanging wanneer de partner van hun sekse van het gevolgde paar sterft.


[close window] [previous abstract] [next abstract]