Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Nolet B.A. (2006) Speed of spring migration of Tundra Swans Cygnus columbianus in accordance with income or capital breeding strategy? ARDEA 94 (3): 579-591
Grote trekvogels kunnen er in theorie voor kiezen om lichaamsreserves mee te torsen naar de broedgebieden om bij aankomst gelijk een legsel te produceren en eventuele ongunstige weersomstandigheden te overleven (‘kapitaal-broeders’) of om alle benodigde nutriënten op de broedgebieden zelf te verzamelen (‘inkomsten-broeders’). Of trekvogels kapitaal- dan wel inkomsten-broeders zijn, zou kunnen afhangen van de afstand tussen de laatste pleisterplaats en het broedgebied, maar ook van de lengte van het broedseizoen. Daarom zou de mate van kapitaal-broeden tussen verschillende trekpopulaties van dezelfde soort kunnen verschillen. Van de Kleine Zwaan Cygnus columbianus komen vier trekpopulaties voor die op de toendra’s broeden van respectievelijk Europa, Azië (C. c. bewickii, ‘onze’ Kleine Zwaan), Alaska en Canada (C. c. columbianus, die ‘Fluitzwanen’ worden genoemd). Als maat voor de mate van kapitaal-broeden heb ik de treksnelheid gebruikt. De treksnelheid van met satellietzenders uitgeruste zwanen van deze vier trekpopulaties heb ik vergeleken met de voorspelde treksnelheid van een 6 kg zware watervogel, die in verschillende mate reserves meetorst naar het broedgebied. Gemeten over de hele trekroute van het overwinteringsgebied naar het broedgebied was de gemiddelde treksnelheid 52,2 km/dag, hetgeen in overeenstemming is met de voorspelde treksnelheid van een kapitaal-broeder. Deze treksnelheid is ook in overeenstemming met de snelheid waarop het ijs zich in het voorjaar terugtrekt. Het is echter waarschijnlijk dat het grootste deel van de reserves pas op de laatste pleisterplaats voor het broedgebied wordt aangelegd. Fluitzwanen in Noord-Amerika, en dan vooral in Alaska, maken gebruik van de snelle inval van het voorjaar en versnellen hun trek op het laatste traject zodanig dat ze vermoedelijk geen reserves meenemen. In Europa hebben Kleine Zwanen daarentegen te maken met een langzame ontwikkeling van de lente op het laatste deel van hun trekroute. Zij zouden er dus beter aan doen om reserves aan te leggen op hun laatste pleisterplaats en deze mee te nemen naar de broedgebieden. Dit is wellicht geen optie voor zwanen in Azië, die te maken hebben met een extreem lang laatste traject van hun trekroute. De variatie in waargenomen treksnelheden tijdens het laatste deel van de trek naar de broedgebieden suggereert dat tussen de verschillende trekpopulaties van Kleine Zwanen en Fluitzwanen ook een grote variatie bestaat in de mate van kapitaal-broeden.


[close window] [previous abstract] [next abstract]