Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Eichhorn G., Afanasyev V., Drent R.H. & van der Jeugd H.P. (2006) Spring stopover routines in Russian Barnacle Geese Branta leucopsis tracked by resightings and geolocation. ARDEA 94 (3): 667-678
Deze studie beschrijft de trekbewegingen van 19 Brandganzen Branta leucopsis door het jaar. De plaats van de vogels werd continu geregistreerd met dataloggers van 9 g die op een van de pootringen waren geplakt. De vogels (alle vrouwtjes) werden in 2003 gevangen in een broedkolonie bij Tobseda (Pechora Delta, Rusland, 68°35'N, 52°20'E) en in het volgende jaar op dezelfde plek teruggevangen, waarna de gegevens werden uitgelezen. Een beperking van de techniek in de dataloggers was dat de positie van de vogels niet te reconstrueren was wanneer de vogels continu daglicht ondervonden in het late voorjaar en de zomer, maar deze periode werd deels gedekt door directe waarnemingen in de broedkolonie. De techniek had een onverwacht voordeel doordat de registratie met loggers het mogelijk maakte de broedritmiek vast te stellen. Zodra de vogels op het nest zaten, werd het ‘donker’. De meeste vogels verbleven tot ver in mei in het Waddengebied. Tijdens twee periodes waarin de omstandigheden gunstig waren om te trekken, vertrokken de geringde vogels: 9 op 14–15 mei en 10 op 17–18 mei. De vogels bleven daarna 4 dagen (mediaan) in het Oostzeegebied; zes vogels verbleven daar langer dan een week. De laatste vogel arriveerde op 23 mei in het gebied rond de Witte Zee, de volgende pleisterplaats. Vogels arriveerden in de kolonie tussen 6 en 11 juni (gemiddeld 8 juni). Dat was vier 4 dagen voor de eileg. Het mediane begin van de eileg viel op 13 juni (5–19, n = 17), gelijk aan dat van de gehele kolonie (n = 385). Geconcludeerd wordt dat de Tobseda-vogels een neiging hadden het Oostzeegebied over te slaan, terwijl pleisterplaatsen in het oostelijke deel van de Witte Zee gedurende drie weken werden gebruikt voor de laatste vlucht naar de broedkolonie. De groei van de eieren moet – afgaande op het tijdschema van de trek – begonnen zijn voordat de vogels in de kolonie aankwamen. Op grond van waarnemingen uit 2002 verblijven de ganzen dan mogelijk op Kanin, 360 km van Tobseda. De Brandganzen van de jonge kolonie bij Tobseda hebben kennelijk een ander trekpatroon dan vogels uit de traditionele kolonies meer oostwaarts (Nova Zembla en Vaigach). Deze verandering heeft mogelijk te maken met de kortere reisafstand. Het lange verblijf in de Waddenzee komt overeen met tellingen in het Waddengebied, die over de afgelopen 15 jaren toenemende aantallen Brandganzen in mei laten zien. De trend is een aanwijzing dat de voorjaarsomstandigheden tegenwoordig beter zijn dan vroeger, dat de pleisterplaatsen in de Oostzee hun draagkracht hebben bereikt, of een combinatie van de twee.


[close window] [previous abstract] [next abstract]