Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Koeman J.H., Vink J.A.J. & de Goeij J.J.M. (1969) Causes of mortality in birds if prey and owls in the Netherlands in the winter of 1968-1969. ARDEA 57 (1-2): 67-76
In de winter van 1968/1969 werd melding gemaakt van een opvallende sterfte onder roofvogels, uilen en andere vogels in verscheidene delen van het land. De aanvang van de sterfteperiode viel ongeveer samen met de inzaai van wintergranen, die als gevolg van de slechte weersomstandigheden laat plaatsvond en zich zelfs heeft uitgestrekt tot in januari 1969. Ten einde te onderzoeken of en in welke mate de sterfte verband hield met het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij de zaaizaadbehandeling werden van een aantal doodgevonden vogels de organen onderzocht op de aanwezigheid van gechloreerde koolwaterstofbestrijdingsmiddelen en kwik. Voor de analyse van gechloreerde koolwaterstofbestrijdingsmiddelen werden gangbare 'cleanup'- en gaschromatografische technieken toegepast. De analyse op kwik vond plaats door middel van neutronenactiveringsanalyse. De resultaten van de chemische analyses zijn vermeld in Tabel 1. De registratienummers van de geanalyseerde vogels zijn eveneens weergegeven in Figuur 1, met het doel een indruk te geven van de verspreide ligging van de vindplaatsen. In de tabel zijn ook de analyseresultaten opgenomen van een in maart in Midden-Limburg doodgevonden Kraanvogel. Van de gechloreerde koolwaterstofbestrijdingsmiddelen was alleen het dieldrin in een aantal vogels in letale concentratie aanwezig. Dit blijkt uit een vergelijking van de aangetoonde residu's met die welke aangetroffen worden in vogels, die experimenteel met dieldrin worden vergiftigd. Leverresidu's hoger dan 15 tot 20 p.p.m. (Turtle en medew. 1963; Robinson en medew. 1967) en hersenresidu's van 5 tot 10 p.p.m. (Robinson en medew. 1967; Stickel en medew. 1968) duiden op een fatale intoxicatie met dieldrin. Prestt en medew. (1968) maken melding van residu's van respectievelijk 12 en 19 p.p.m. in de levers van twee experimenteel vergiftigde Torenvalken. Zes van de in Tabel 1 vermelde vogels vertonen weefselconcentraties, die de hierboven gegeven drempelwaarden overschrijden (nr. 1, 2, 6, 11, 12 en 15). In de overige dieren liggen de dieldringehaltes onder de letaliteitgrens, hetgeen erop wijst dat deze vogels niet in eerste instantie het slachtoffer zijn geworden van een dieldrinvergiftiging. In nr. 4 werd een relatief hoog residu van heptachloorepoxide aangetoond. Alhoewel de dood van de meeste onderzochte roofvogels niet kan worden toegeschreven aan een vergiftiging met dieldrin, zijn toch nog steeds hoge residu's van deze stof in veel vogels aanwezig en in dodelijke concentraties in zes van de negentien onderzochte roofvogels en uilen. In 1966 werd in meet dan 50% van de onderzochte roofvogels in de lever een residu aangetoond, dat hoger was dan 15 p.p.m. (Koeman en anderen 1968). Mede op grond van dit resultaat werd de toepassing van Aldrin, dieldrin en heptachloor voor de behandeling van zaaigranen en peulvruchten in het voorjaar met ingang van 1 januari 1968 verboden verklaard. In 1968 werd in het voorjaar in tegenstelling tot de voorgaande jaren geen melding meer gemaakt van sterfte onder roofvogels en andere vogelsoorten. De thans nog steeds hoge residu's van dieldrin zijn vermoedelijk een gevolg van de nog toegestane toepassing van Aldrin en dieldrin bij de najaarszaaizaadbehandeling. Ook in Engeland is recent melding gemaakt van sterfte onder roofvogels als gevolg van de toepassing van dieldrin bij de zaaizaadbehandeling in de winter (Prestt en medew. 1968). In drie Ruigpootbuizerden, die dood werden gevonden, waren in de lever residu's van resp. 15, 19 en 25 p.p.m. dieldrin aanwezig. Een dood gevonden Kerkuil had 15 p.p.m. dieldrin in de lever. Van het fungicide hexachloorbenzeen zijn eveneens door ons hoge residu's in een aantal vogels gevonden. Deze stof wordt in combinatie met organische kwikverbindingen veelvuldig toegepast bij de zaaizaadbehandeling. Uit resultaten van onderzoek met Japanse Kwartels, waaruit een verband kon worden vastgesteld tussen de residu's van het hexachloorbenzeen in de lever en intoxicatiesymptomen (verstoring porphyrine-stofwisseling en de dood) volgt, dat het hier waarschijnlijk is, dat de in dit onderzoek aangetoonde hoeveelheden overeenkomen met een dodelijke belasting van de dieren (Vos en medew. 1968). In nr. 4, 7 en 19 zijn hoge residu's aangetoond van p, p'-DDE. Ook in deze gevallen zijn de aangetoonde hoeveelheden met te correleren met de dood van de dieren. Recente informatie over de invloed van DDE op de eischaaldikte van een aantal vogelsoorten, waaronder roofvogels (Hickey & Anderson 1968), doet veronderstellen dat de hier aangetoonde hoeveelheden een risico zouden kunnen inhouden voor de betrokken populaties. Gechloreerde biphenyl-verbindingen (PCB's), milieuverontreinigingen van industridle oorsprong, ontbreken in de meeste roofvogels. Een relatief haag residu van deze stoffen was aanwezig in nr. 14. PCB's komen in ons land algemeen en soms in hoge concentraties voor in vissen en watervogels (Koeman en medew. 1969). Een interessant resultaat van dit onderzoek is het vinden van hoge residu's van kwik in levers en nieren. De interpretatie van deze kwikresidu's levert meer problemen op dan die van dieldrin, daar uit het aantonen van kwik niet blijkt of dit kwik in de vorm van alkyl-, aryl-, alkoxy-alkyl- of andere organische kwikverbindingen is opgenomen. Deze groepen vertonen onderling verschillen in toxiciteit. Accumulatie treedt bij de meesten op, maar is het meest uitgesproken bij de alkylkwik-verbindingen. De snelheid waarmee de laatstgenoemde stoffen door warmbloedige dieren worden uitgescheiden is relatief laag (biologische halfwaardetijd bij kippen voor alkylkwikverbindingen 23 tot 27 dagen, voor methoxy-ethylkwikverbindingen 2 tot 5 dagen; Swensson 1967). Uit onderzoek in Zweden is gebleken, dat het gebruik van methylkwikverbindingen bij de zaaizaadbehandeling aanleiding geeft tot ernstige sterfte onder roofvogels en zaadetende vogelsoorten (Borg en medew. 1965, 1966; Borg 1967; Berg en medew. 1966; Otterlindt & Lennerstedt 1964). Borg concludeerde uit een onderzoek waarin Fazanten en Kraaien experimenteel met een methylkwikverbinding werden vergiftigd, dat residu's van 30 tot 130 p.p.m. in de lever en nier indicatief zijn voor de dood van de dieren. In 4,3% van de in Zweden onderzochte, dood gevonden roofvogels werden in de levers residu's van kwik aangetroffen van 40 p.p.m. en hoger. Om reden van deze ongewenste invloeden op de fauna, alsmede in verband met de bijdrage die deze verbindingen leveren aan de algemene contaminatie van het milieu, zijn in Zweden ingrijpende beperkingen ingevoerd in de toepassing van organische kwikverbindingen bij de zaaizaadbehandeling (Esbo 1967). Met ingang van 1 februari 1966 is het gebruik van methylkwikverbindingen Volledig verboden. Volgens Wanntorp en medew. (1967) hebben de beperkende maatregelen geleid tot een duidelijke verlaging van de kwikresidu's in de organen van wilde vogels. In ons land worden methylkwikverbindingen veelvuldig toegepast bij de zaaizaadbehandeling. In een van de belangrijkste tarwegebieden, de provincie Zeeland, waar tussen 1 november 1968 en 25 maart 1969 104 roofvogels en uilen dood werden aangetroffen (Wedts de Swart 1969), zijn uitgestrekte gebieden in de afgelopen winter ingezaaid met door middel van methylkwikverbindingen ontsmet zaaizaad. Dit geldt eveneens voor andere landbouwgebieden in ons land. Het is dan ook zeer waarschijnlijk, dat een belangrijk deel van het in roofvogels en uilen aangetoonde kwikresidu door de dieren is opgenomen in de vorm van methylkwikverbindingen zoals b.v. het methyl-mercuro-dicyaandiamide en het methyl-mercuropentachloor-phenolaat. In dat geval kunnen de aangetoonde residu's worden beschouwd als bewijsgrond voor de verklaring van de dood van dieren. In zes van de vijftien op kwik onderzochte roofvogels en uilen (5 uit Zeeland en 1 van 6 in de Noordoostpolder gevonden Buizerden) zijn door ons residu's in de levers en de nieren aangetoond van 60 p.p.m. en hoger. Interessant is, dat in de nrs. 1, 6, 11, 12 en 15, die zeer vermoedelijk het slachtoffer zijn geworden van een dieldrin-intoxicatie, de kwikresidu's laag zijn. De vergiftiging met methylkwikverbindingen verloopt langzaam. Ook na de opname van een enkelvoudige dodelijke dosis kan het een tot twee weken duren voordat de toxische symptomen, zoals ongecośrdineerde spiercontracties als gevolg van beschadigingen in het centrale zenuwstelsel, zich manifesteren (Swensson, 1967). Dit verklaart misschien mede het verspreid optreden van de sterfte over het winterhalfjaar Van acht van de onderzochte vogels, waaronder de Kraanvogel, kon de doodsoorzaak niet worden toegeschreven aan gechloreerde koolwaterstofbestrijdingsmiddelen of kwikverbindingen. Vermeldenswaard is, dat op enkele plaatsen in ons land roofvogels deze winter vermoedelijk het slachtoffer zijn geworden van misbruik van parathion bij de bestrijding van zaadetende vogels (mededeling Centraal Diergeneeskundig Instituut, Rotterdam). Concluderend kan worden gesteld, dat in ons land nog steeds roofvogels en uilen door enkele persistente bestrijdingsmiddelen worden gedood.


[close window] [previous abstract] [next abstract]