Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Smeenk C.A. (1983) Observations of the Harrier Hawk Polyboroides typus in Nigeria, with comparative notes on the neotropical Crane Hawk Geranospiza caerulescens. ARDEA 71 (1): 133-143
De Hanghavik Polyboroides typus is een vrij grote, trage roofvogel met lange poten, brede vleugels en staart en een onbeveerde gezichtshuid. De soort komt in heel Afrika voor en is zeer algemeen in de vochtige savanne van West-Afrika, aansluitend aan de regenwoudgordel. In 1975 en 1976 bestudeerden wij een paar Hanghaviken in Pandam Wildlife Park, in de Guinea-savanne van Nigeria. De broedtijd van Polyboroides viel samen met het einde van de droge tijd en het begin van de regentijd. In de vochtiger zuidelijke streken van West-Afrika begint de broedtijd in de regel vroeger dan in het droge noorden, in overeenstemming met de latere aanvang van de regentijd op hogere breedte (Tabel 1). Baltsende vogels werden vooral in januari en februari gezien; de balts bestond uit een golvende vlucht. De hele broedtijd door zijn de vogels nogal luidruchtig, vooral in de omgeving van het nest. Karakteristiek was het 'blozen', waarbij de gezichtshuid verkleurde van geel naar diep roze of rood; dit blozen stond voornamelijk in verband met op de voortplanting gerichte activiteiten zoals nestbouw, copulatie en prooiovergave. Copulatie vond plaats vanaf eind januari tot het legsel compleet was. Gedurende de hele broedtijd werd het ? vermoedelijk door het ? gevoerd, al jaagde zij ook wei zelf. De nestbouw begon eind januari en duurde ongeveer een maand. Beide vogels bouwden; in 1976 werden twee nesten gebouwd, waarvan er een werd gebruikt. De twee eieren werden in de eerste week van maart gelegd. Vooral het ? broedde; het ? heeft waarschijnlijk een nacht gebroed, wat voor een roofvogel zeer ongewoon is. De broedduur bedroeg 37-38 dagen. Na het verlies van de jongen in 1976 werd tot tweemaal toe een vervangingslegsel geproduceerd. Een week na de geboorte was het oudste jong zeer agressief jegens het jongste; dit laatste was sterk achtergebleven in groei en ernstig toegetakeld; het overleefde niet. Het eerste donskleed was licht oranje gekleurd; de kop was getooid met een kuif van lange, zijdeachtige veren. Het tweede donskleed was wit; na ongeveer zes weken was het jong geheel bevederd; het jeugdkleed is overwegend bruin. Het jong vloog met ongeveer twee maanden uit, maar bleef nog ca. zeven maanden in gezelschap van zijn ouders. De Hanghavik jaagt voornamelijk in bomen en zoekt zijn voedsel grotendeels in holten en spleten, rottend hout, vogelnesten e.d. Tijdens het foerageren lopen of klauteren de vogels door de bomen en hangen verticaal of op hun kop aan stammen en takken; met behulp van vleugels en staart wordt het evenwicht bewaard. In Pandam bestond het voedsel voornamelijk uit hagedissen en vogels, waaronder nestjongen; in Ivoorkust zijn veel vruchten van de Oliepalm vastgesteld, evenals grote aantallen evertebraten (Tabel 2). De Hanghavik is vooral bekend om zijn plundertochten in weverkolonies; de vogels hangen daarbij aan de nesten en halen de jongen er met hun poten of snavel uit. Jonge vogels zijn vermoedelijk belangrijker als voedselbron in het drogere noorden dan in de vochtige zuidelijke savannen van West-Afrika. Polyboroides vertoont een aantal anatomische bijzonderheden die als aanpassingen aan zijn jachtwijze zijn te beschouwen: de brede vleugels en staart en vooral de lange poten met hun smalle gewrichten; het hielgewricht kan over ca. 40¦ naar voren worden gebogen. De Neotropische Geranospiza caerulescens vertoont dezelfde bijzonderheden in lichaamsbouw; Polyboroides en Geranospiza worden daarom wei als nauw verwante vormen beschouwd. De genera verschillen echter in een aantal kenmerken die niet met de jachtwijze samenhangen, zoals de pootschubben, de bedekking van de gezichtshuid, het dons- en jeugdkleed, de kleurtekening van de eischalen en de roep. De anatomische overeenkomsten zijn dan ook vermoedelijk eerder het gevolg van convergentie dan van verwantschap. Polyboroides is mogelijk verwant met Melierax; Geranospiza daarentegen is waarschijnlijk een afstammeling van de groep der Buteoninae.


[close window] [previous abstract] [next abstract]