Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

van der Winden J., Beintema A.J. & Heemskerk L. (2004) Habitat-related Black Tern Chlidonias niger breeding success in The Netherlands. ARDEA 92 (1): 53-61
Voor de afname van het aantal broedparen van de Zwarte Stern Chlidonias niger in Nederland worden meestal de achteruitgang van nestelmogelijkheden en de verslechtering van de voedselsituatie als belangrijkste oorzaken genoemd. Gedurende de laatste tien jaar namen de aantallen in riviermoerassen toe, terwijl zij in laagveenmoerassen gelijk bleven. In graslanden (laagveen en zeeklei) en heidegebieden namen de aantallen af, in de laatste zelfs sterk. Op basis hiervan werden twee vragen geformuleerd: (1) zijn er verschillen in broedsucces in de belangrijkste habitats? en (2) is het aanbod van nestsubstraat van invloed op het broedsucces? Hiertoe werden in de vijf genoemde habitats gegevens verzameld over legselgrootte, legseloverleving en opgroeisucces van de jongen. Het broedsucces was goed in riviermoerassen, redelijk in laagveenmoerassen en onvoldoende in graslanden en heidegebieden. Legseloverleving was lager in laagveenmoerassen en laagveengraslanden dan in rivierlandschappen en heidegebieden. Het grote legselverlies in laagveenmoerassen en laagveengraslanden was een gevolg van het feit dat hier veel vogels op wortelstokken van waterlelieachtigen broedden, waardoor de nesten geregeld vroegtijdig uiteenvielen. Als gevolg van dit vroege legselverlies produceerden Zwarte Sterns vervolglegsels (met een kleinere legselgrootte). Vogels die op vlotjes of Krabbescheer broedden, hadden hier veel minder last van. De jongen groeiden slecht op in heidegebieden, matig in graslanden, redelijk tot goed in laagveenmoerassen en goed in riviermoerassen. Dit werd niet beïnvloed door het nestsubstraat, maar vooral door verstoring, voedselgebrek en een geringere voedselkwaliteit. De achteruitgang van Krabbescheer in Nederland, waarbij Zwarte Sterns gedwongen werden om vaker op waterlelieachtigen te gaan broeden, heeft een negatief effect gehad op de reproductie. Dit betekent dat het uitleggen van vlotjes, zoals nu gemeengoed is in habitats waar waterlelieachtigen voor nestgelegenheid zorgen, positief kan uitpakken. Dat is niet het geval in gebieden met weinig voedsel (heidegebieden) of veel menselijke verstoring. Gebieden met een hoge reproductie, zoals de Gelderse Poort, kunnen wellicht een surplus aan jongen produceren die het tekort elders opvullen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]