Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Bedard J. & Gauthier G. (1989) Comparative energy budgets of Greater Snow Geese Chen caerulescens atlantica staging in two habitats in spring. ARDEA 77 (1): 3-20
De Sneeuwgans Chen caerulescens atlantica, die in hoogarctische gebieden in voornamelijk Noord-Amerika (Canada) broedt, neemt recentelijk in aantal toe. Gedurende die tijd veranderde vooral de terreinkeuze van de foerageergebieden in het voorjaar. De traditionele pleistergebieden van de Sneeuwgans zijn drassige biezenvelden (Scirpus) langs de St. Lawrence rivier. Gedurende meer dan 20 jaar drong de populatie de slikken met slijkgras (Spartina) in het meer stroomafwaarts gelegen estuarium van de St. Lawrence binnen. Ook werd steeds meer gefoerageerd op aangrenzend bouwland. Uit te gelijktijdig uitgevoerde studies bleek dat de ganzen aanzienlijk lagere vetreserves opbouwden in de recentelijk veroverde gebieden. De auteurs onderzochten de oorzaak van dit verschil. Er werden energiebudgetten opgesteld gedurende een periode van 6 weken in twee gebieden die representatief waren voor de traditionele en de nieuwe foerageergebieden. Geschoten ganzen uit de verschillende gebieden bevatten wortels van bies en slijkgras in de slikken langs de kust en op de bouwlanden vond men bladresten van wilde grassen en klaver (Phleum, Trifolium), en graan (haver en gerst). De vertering werd bepaald door de hoeveelheid uitwerpselen per gans te schatten en de vezelinhoud (NDF) van zo de uitwerpselen als de gegeten hoeveelheid te meten. De geschatte hoeveelheid die verteerd was, werd vergeleken met schattingen van de dagelijkse energiebesteding van de ganzen die werden verkregen uit een gelijktijdig lopend onderzoek. Het model was niet in staat om in een van de twee biotopen nauwkeurig de energiekosten van het levensonderhoud vast te stellen. Toch ontdekten de onderzoekers dat de beide gebieden zich opvallend van elkaar onderscheiden. Daarbij nam het verschil in verteerbaarheid tussen slijkgras (25%) en wortels van bies (51%) een groot gedeelte van het onderscheid tussen de gebieden voor zijn rekening. Het ontoereikende dieet op de slijkgrasgebieden werd gedeeltelijk gecompenseerd door foerageren op energierijke graangewassen van bouwland. Men verwacht dat de ganzen steeds meer afhankelijk zullen worden van de gebieden met bouwland om hun vetvoorraad voor het broedseizoen op te bouwen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]