Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Goede A.A., Nieboer E. & Zegers P.M. (1990) Body mass increase migration pattern and breeding grounds of Dunlins Calidris alpina alpina staging in the dutch wadden sea in spring. ARDEA 78 (1-2): 135-144
Zowel het aantalverloop als de terugvangsten van geringde vogels in het oostelijk deel van het Nederlandse waddengebied doen vermoeden dat de Bonte Strandloper in het voorjaar in twee verschillende groepen doortrekt: een groep in april en een groep in mei. De vogels zijn dan op weg naar de (sub)arctische broedgebieden. Uit terugvangsten blijkt dat de meivogels als juveniel Scandinavië tijdens de herfsttrek eerder passeren dan de juvenielen die later als adult de Waddenzee in april bezoeken. De volwassen vogels in mei volgen ook een geheel andere strategie in reserve opbouw: zij nemen 0,9 g per dag in gewicht toe gedurende de drie weken voor hun vertrek, tegenover 0,1 g per dag van hun soortgenoten in april. Daarbij worden in mei soms opvallend licht gekleurde exemplaren gevangen. Deze bevindingen hebben tot de theorie geleid dat de Bonte Strandlopers die in april in het waddengebied aanwezig zijn in N. Europa broeden, en die in mei aanwezig zijn in Siberië broeden. Op grond van wat nu bekend is over opvetsnelheden en vliegbereik, is een ruwe schatting gemaakt van de oostgrens van het broedgebied van waar nog Bonte Strandlopers naar W. Europa zouden kunnen trekken om te ruien en te overwinteren. Het westelijk gedeelte van het schiereiland Taymyr zou in deze schatting het uiterst haalbare zijn.


[close window] [previous abstract] [next abstract]