Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Meire P. & Kuijken E. (1991) Factors affecting the number and distribution of wintering geese and some implications for their conservation in Flanders, Belgium. ARDEA 79 (2): 143-157
De Oostkustpolders in NW-Vlaanderen (Fig. 1) is een belangrijk overwinteringgebied van de Kolgans en de Kleine Rietgans. Hun voorkomen, aantallen, verspreiding en gedrag werden gedurende de laatste dertig jaar bestudeerd. De aantallen Kleine Rietganzen namen geleidelijk toe in het studiegebied, dit in tegenstelling tot de Kolgans die vooral na de drie strenge winters, 1984/1985 - 1986/1987, in aantal toenam (Fig. 2 & 3). Gedurende strenge winters is er van beide soorten steeds een grote influx van dieren uit noordelijker gebieden. De Kleine Rietgans komt begin november toe in de Oostkustpolders. De aankomstdatum vervroegt gedurende de laatste jaren. Maxima worden eind december bereikt. Kolganzen komen aan midden november en bereiken een piek half januari. Eind februari zijn de meeste ganzen uit de polder vertrokken (Tabel 1, Fig. 4). Gedurende de waarnemingsperiode zijn de ganzen zich vanuit het centrale gebied rond Damme gaan verspreiden over een groot gedeelte van de Oostkustpolders (Figs. 5 & 6). Deze verspreiding werd veroorzaakt door een jachtverbod en de influx van grote aantallen tijdens strenge winters. Ook tijdens dezelfde winter verspreiden de vogels zich over de volledige polder. Hierbij volgen ze een patroon waarbij de verschillende delen van de polder cyclisch afgegraasd worden (Fig. 7 & 8). Gedragswaarnemingen hebben aangetoond dat deze verspreiding het gevolg is van een verslechterend voedselaanbod omdat het gras korter wordt (Fig. 9). Op deze manier wordt het gras van de volledige polder tot op eenzelfde niveau afgegraasd, waarna de cyclus opnieuw kan beginnen. Hoewel er in sommige gevallen een duidelijke aanwijzing is dat de maximale aantallen ganzen die in een gebied kunnen foerageren bereikt wordt (Fig. 10), is het cumulatieve aantal gansdagen sterk verschillend in de diverse bestudeerde poldercomplexen (Tabel 3). Er is geen verband gevonden tussen het aantal gansdagen en de hoeveelheid voedsel (Fig. 11). Wel was er een duidelijk negatief verband tussen het aantal gansdagen in een complex en de datum van aankomst in het gebied (Tabel 4). De dichtheid van ganzen is vrij gelijklopend in de verschillende poldercomplexen (Tabel 5). In de discussie worden twee verschillende visies over de bescherming van ganzen tegenover elkaar gezet.


[close window] [previous abstract] [next abstract]