Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Voslamber B. & Vulink J.T. (2010) Experimental manipulation of water table and grazing pressure as a tool for developing and maintaining habitat diversity for waterbirds. ARDEA 98 (3): 329-338
Riet Phragmites australis is een belangrijke vegetatiecomponent van zoetwatermoerassen. De dynamiek van rietvelden wordt voor een belangrijk deel bepaald door de hydrologie van het gebied, maar de vraat van Muskusrat Ondatra zibethicus, Beverrat Myocastor coypus en grasetende watervogels speelt evenzeer een grote rol. Met riet omzoomde oevers van moerassen zijn beschermd tegen de afkalvende werking van golfslag. Juist in deze randen wemelt het van moerasvogels die er broeden, foerageren en ruien. In dit onderzoek dat in een klein gedeelte van de Oostvaardersplassen plaatsvond, werd onderzocht op welke wijze kunstmatige variatie van het waterniveau, in combinatie met begrazing door koeien en paarden (van mei tot november, 0,9-1,7 dieren/ha), kan bijdragen aan het behoud en het herstel van moerasvegetaties. Het onderzoekgebied de Waterlanden, gelegen in het buitenkaadse gedeelte van de Oostvaardersplassen, werd in drie vlakken van gelijke oppervlakte onderverdeeld. Elk vlak werd vervolgens onderworpen aan een eigen regime van waterstand en begrazing: (1) waterstand in vroege zomer 20 cm boven de gemiddelde winterstand, (2) constant waterniveau gedurende het hele jaar, en (3) een min of meer natuurlijk regime met inundatie in de wintermaanden en droogvallen in de zomermaanden. Bij de start van het onderzoek in 1987 hadden de drie vlakken elk een geringe hoeveelheid riet. Vijf jaar later was dat volstrekt anders. In het vlak met opgezet water in de vroege zomer en in het vlak met een constant waterniveau was het riet sterk toegenomen. Dat was niet het geval in het vlak met een halfnatuurlijk waterregime. Deze verschillen hadden te maken met variaties in graasdruk. Hoe lager het water stond tijdens de groei van het riet, des te sterker werd het riet begraasd. Aan de andere kant: als de waterdiepte de 60 cm oversteeg, bleef rietgroei achterwege. De beste rietontwikkeling vond plaats bij een waterdiepte van 30-60 cm. Uiteindelijk ontstonden drie typen moeras: diep open water, ondiep open water en ondiep water met riet. Juist deze variatie leverde een palet aan mogelijkheden voor moerasvogels op. De diepere open wateren werden benut door visetende soorten als Fuut Podiceps cristatus, Dodaars Tachybaptus ruficollis en Nonnetje Mergellus albellus (foeragerend op stekelbaars) en door rallen, de ondiepe open wateren met een karige begroeiing door Lepelaar Platalea leucorodia, reigers, rallen, steltlopers en eenden, en de met riet begroeide ondiepe wateren door broedvogels (inclusief de fuutachtigen). Het onderzoek toont aan dat de aanleg van ondiepe sloten in combinatie met een kunstmatige regeling van variabele waterhoogte en een seizoenbegrazing met koeien en paarden kan leiden tot een mozaïek van moerasvegetaties met een hoge waarde voor moerasvogels.


[close window] [previous abstract] [next abstract]