Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Jefferies R.L. & Drent R.H. (2006) Arctic geese, migratory connectivity and agricultural change: calling the sorcerer’s apprentice to order. ARDEA 94 (3): 537-554
Hoewel het juist is dat de populaties van de meeste ganzensoorten die in het arctisch gebied broeden, momenteel een redelijke omvang hebben, moeten wij ons realiseren dat zij gedurende een groot deel van het jaar sterk afhankelijk zijn van door de mens veranderde habitats. Vrijwel alle populaties zijn buiten de arctis in toenemende mate gebonden aan landbouwgebieden (akkers, graslanden). Wij bespreken hier de rol van ‘hot spots’, d.w.z pleisterplaatsen die tijdens de trek de overwinteringsgebieden met de broedgebieden verbinden. Een deel van de nutriënten voor de eieren worden uit deze ‘hot spots’ ingevlogen naar de broedplaatsen, zoals recent is bevestigd door middel van het meten van gehaltes van stabiele isotopen in het voedsel en de eieren. Deze afhankelijkheid maakt begrijpelijk dat ganzen kwetsbaar zijn voor menselijke verstoring tijdens het pleisteren op deze cruciale tussenstopgebieden, in een aantal gevallen zelfs met nadelige gevolgen voor het broedsucces in het hoge noorden. In toenemende mate worden landbouwgewassen benut op deze tussenstopgebieden. Daarom kunnen wij stellen dat de ganzenpopulaties voor hun voortbestaan de gevangenen zijn geworden van het landbouwbeleid in de verschillende regio’s. Of landbouwgewassen in alle opzichten een adequate vervanging zijn voor de meer natuurlijke vegetaties, is niet zeker. Bij de Brandgans Branta leucopsis van de Spitsbergenpopulatie is bekend dat vogels die voornamelijk op cultuurgewassen foerageren op een voorjaarstussenstop in Noorwegen, inderdaad een verlaagd broedsucces tegemoet gaan, mogelijk omdat zij minder eiwit in het lichaam kunnen opslaan in vergelijking met individuen die meer natuurlijke vegetaties benutten. Voor deze populatie is gebleken dat tijdens de aantalstoename gedurende de afgelopen dertig jaar de werking van dichtheidsafhankelijke terugkoppelingen meetbaar zijn in de arctische broedgebieden (althans plaatselijk een afname van de voortplanting, toename emigratie). Voor de Spitsbergenpopulatie in zijn geheel is een afvlakking van de groei echter nog niet bespeurbaar, omdat telkens nieuwe kolonies ontstaan: de broedgebieden zijn nog niet ‘vol’. De Kleine Sneeuwgans Anser c. caerulescens spant wereldwijd de kroon met een vergaande afhankelijkheid van de landbouw buiten het broedseizoen, met een rijk aanbod en als gevolg een sterke populatietoename, gepaard gaande met een sterke uitbreiding in de broedgebieden. Sommige populaties zijn nu zo talrijk dat een negatieve uitwerking is geconstateerd op de vegetatie op de ‘wetlands’ waarin zij broeden. Het probleem ontstaat doordat zij in het voorjaar het substraat ‘omploegen’ op zoek naar verborgen plantendelen (vooral rondom de Hudsonbaai in Canada). Het zou echter te ver gaan om vanuit dit voorbeeld te beargumenteren dat een beperking van de populaties van alle arctische ganzen aan de orde is. Het beheer van deze populaties langeafstandstrekkers gaat mank aan een tekort aan basaal onderzoek met betrekking tot de interactie tussen ganzen en hun voedselbronnen. Experimenten dienen een sleutelrol te spelen, mede met een oog op klimaatsverandering. Het intensiveren van onderzoek gebaseerd op het volgen van individueel gemerkte ganzen in relatie tot grootschalige experimenten aan de vegetatie, is noodzakelijk om tot een verantwoord beheer te komen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]