Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Bos G. & Philippona J. (1948) Het voorkomen van de Glanskop, Parus palustris longirostris Kleinschm., en de Matkop, Parus atricapillus rhenanus Kleinschm., in de duinstreek van Noord- en Zuid-Holland. ARDEA 36 (3): 113-121
De neststand. De Glanskop is een typische holenbroeder, die in verreweg de meeste gevallen (waarschijnlijk zelfs altijd) in reeds bestaande holten broedt. De hoogte waarop het nest zich bevond, varieerde van 0 tot 10 m boven de grond. Een voorkeur voor een bepaalde boomsoort konden wij niet vaststellen. Bij Haarlem en Heilo vonden wij in de volgende boomsoorten het er achter vermelde aantal nesten: populier: 7; vlier: 1; eik: 3; 1 nest in een nestkastje; beuk: 2; 1 nest in een ijzeren hekpaaltje iep: 2; 1 nest in een lantaarnpaal. els: 1. Zoals uit dit overzichtje blijkt, bekleedt de populier als nestboom een zeer voorname plaats, doch de reden hiervan is vermoedelijk, dat de populieren meestal over meer holten en spleten beschikken dan de andere boomsoorten, zodat de Glanskop in deze bomen ook de gunstigste broedgelegenheid zal vinden. De ouderdom en omvang van de nestboom varieert ook zeer sterk; in niets komt daarbij een bepaalde voorkeur tot uiting; Bij broedgeval 2 blijkt, dat de Glanskop in staat is althans een deel van de broedholte, zelf uit te hakken. Een andere keer zagen wij hoe een Glanskop de opening van een holte in een populier poogde te vergroten door hakken. Het betrof hier een holte, waarvan de ingang zo nauw was, dat de vogel er zich slechts met grote moeite door kon wringen. Voor hij naar binnen ging hakte de Glanskop steeds in de rand, waarschijnlijk echter zonder succes, daar het basthout hard was.. In deze holte werd vermoedelijk niet gebroed. Het biotoop. Bij nadere beschouwing van de glanskopbiotopen blijkt, dat wij daaronder de 3 volgende typen kunnen onderscheiden: 1. heterogeen loofbosbiotoop; 2. gemengd naald- en loofbosbiotoop; 3. woest duinbosbiotoop. Hieronder volgt nu een beschrijving van deze typen. 1. Heterogeen loofbosbiotoop. Dit biotoop kunnen wij wel het meest belangrijke voor de Glanskop noemen; na jarenlang waarnemen is ons dat wel duidelijk gebleken. Het biotoop omvat grotendeels goed onderhouden binnenduinrandbos, zoals wij het op verschillende landgoederen in de. omgeving van Haarlem kunnen aantreffen (b.v. Elswout, Duinvliet). Het bestaat uit partijen zware loofbomen, zo b.v. langs paden, en daartussen gedeelten eikenhakhout gemengd met wat andere kleinere loofbomen, zoals vlier, meidoorn, vogelkers en berk. Het eikenhakhout valt om de zoveel jaar natuurlijk aan de bijl ten offer, zodat de hoogte ervan nogal wisselt, terwijl de ertussen staande bomen, als berk, vlier enz. gespaard blijven. Naaldhout is hoogstens vertegenwoordigd door enige sparren (meestal Picea spec.), of soms door een enkele den (Pinus spec.). Dit biotoop willen wij de naam geven van 'heterogeen loofbosbiotoop'. Het adjectief 'heterogeen' slaat zowel op de verschillende boomsoorten, die aanwezig zijn, als op de verschillende afmetingen van het geboomte. 2. Gemengd naald- en loofbosbiotoop. Dit biotoop onderscheidt zich door verschillende kenmerken van het vorige. Ten eerste door het voorkomen van naaldbos, zoals wij b.v. aantroffen bij broedgeval 5. In hoofdzaak komen de naald- en loofbossen niet gemengd voor, doch grenzen zij aan elkaar; op deze grens heeft het biotoop echter wel een gemengd karakter. Het naaldbos bestaat grotendeels uit dennen; deze dennenbossen hebben een gemiddelde leeftijd van 35 jaar. Dit biotoop komt bij Haarlem voor op de kalkarme grand van de oude binnenduinen. Het terrein is wat minder onderhouden en, zover het 't loofhoutgedeelte betreft, rijker aan onder groei dan het vorige biotoop. Ook is het terrein, in tegenstelling tot het vorige, meer geaccidenteerd. 3. Woestduinbosbiotoop. Dit biotoop bezit een zeer gemengd karakter; allerlei soorten loofbomen, meest van geringe afmetingen, treffen wij hier aan. Eik, berk, populier, vogelkers, meidoorn en wilg zijn de belangrijkste vertegenwoordigers, met een lagere begroeiing van duindoorn. Enkele verspreide grove dennen van flinke afmetingen, zijn hier ook altijd wel te vinden. Dit biotoop draagt ongetwijfeld een meer natuurlijk karakter dan de twee vorige en zal niet zo heel ver van het oorspronkelijke duinbos afstaan. De meeste terreinen, waarin de Glanskop voorkomt, kunnen gebracht worden tot een der hiervoor beschreven biotopen, of kunnen als tussenvormen beschouwd worden. Een biotoop staat echter nog enigszins op zichzelf, namelijk het villatuinbiotoop. In 1944 troffen wij te Aerdenhout in dit biotoop een Glanskop broedend aan. De begroeiing bestond uit zware eiken, met daarnaast enige flinke esdoorns, een paar zilversparren en thuja's en een meidoorn, benevens enige heesters. Het nest lag in een van de eiken; Het punt, dat ons bij de biotoopbepaling van het grootste belang lijkt, is de graad van dichtheid van het bos. De Glanskop voelt zich het best thuis in afwisselend en tamelijk open terrein. Deze terreinvorm is bij Haarlem en op vele plaatsen aan de binnenduinrand in ruime mate aanwezig. Tenslotte kunnen wij het glanskopbiotoop het beste karakteriseren met de woorden: afwisselend en droog.


[close window] [previous abstract] [next abstract]