Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Burger A.E. (1979) Breeding biology, moult and survival of Lesser Sheathbills Chionis minor at Marion Island. ARDEA 67 (1-2): 1-14
Broedbiologie, rui en overleving van de Kleine Zuidpoolkip op Marion Eiland Temidden van de talrijke antarctische en subantarctische vogelsoorten vormen de zuidpoolkippen van het genus Chionis (Charadriiformes) een merkwaardige uitzondering doordat zij de enige zijn die geen zwemvliezen bezitten en bovendien niet zwemmen of duiken, maar met ritmische kopknikjes als kippen op rotsige stranden of in moerassige venen rondlopen. Bovendien hebben zij geen zeil- of zweefvleugels, maar kleine, korte vleugels waarmee zij zich als duiven in snelle vleugelslag over land en zee voortbewegen. Over het leven van deze vogels, waarvan twee soorten worden onderscheiden, is naar verhouding niet veel geschreven. In dit artikel wordt het broedleven beschreven van de Kleine Zuidpoolkip Chionis minor op het subantarctische Marion Eiland in de Indische Oceaan. De volgende details werden vastgesteld. Alle volwassen broedvogels bezetten een territorium binnen een pingunnkolonie. Vrijwel al het voedsel voor zichzelf en hun jongen werd uit de pingunnkolonie verkregen, meestal door middel van wat genoemd wordt 'kleptoparasitisme', in dit geval het stelen van voedsel waarmee een pingunnouder zijn jong voedt. Het broedseizoen viel samen met de tijd dat voedsel door de pingunns geleverd het gemakkelijkst beschikbaar was. De vogels broedden voor het eerst op een leeftijd van drie jaar; er was een overmaat aan potentidle broedvogels. Legselgrootte werd vastgesteld op een ei (3%), twee eieren (47%), drie eieren (47%) en vier eieren (3%). Gemiddelde tijd tussen het leggen van opeenvolgende eieren was vier dagen (Tabel 1 en 2). Binnen een legsel waren eigrootte en resultaat van uitkomen gelijk (Tabel 3 en 4). Binnen een legsel werden evenwel wei verschillen gevonden in groeisnelheid en overleving van de jongen (de eerst uitgekomen jongen maakten het het best; Tabel 5, Fig. 6); deze verschillen hingen samen met het op verschillende tijd uitkomen van de eieren. De adaptieve betekenis van de hierdoor ontstane vermindering van de effectieve legselgrootte wordt besproken. Het gemiddelde voortplantingssucces werd berekend op 1.07 uitgevlogen jong per jaar per jaar (Tabel 8). De voordelen van het broeden in nestholten en van nestblijvende (nidicole) jongen worden besproken in samenhang met de nauwe relatie van zuidpoolkippen met pingunns, het slechte weer en de aanwezigheid van predatoren. Volwassen vogels ruiden onmiddellijk na al100p van de broedtijd; andere, niet-broedende vogels ruiden eerder. Volwassen broedvogels hadden een gemiddelde jaarlijkse overlevingskans van 88% (Tabel 10), niet-broedende volwassen en halfvolwassen vogels haalden samen 59% en jongen 37% (Tabel II). Als doodsoorzaken werden vastgesteld: verhongering, slecht weer en predatie door Subantarctische Grote Jagers Catharacta antarctica en verwilderde katten Felis catus. De totale populatie bleek dicht bij de ecologische draagkracht van het eiland te liggen en werd beperkt door het aantal territoria dat binnen pingunnkolonies kon worden gevestigd.


[close window] [previous abstract] [next abstract]