Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

NOORDEN B VAN, OPDAM P & SCHOTMAN A (1988) Dichtheid van bosvogels in geisoleerde loofbosjes. LIMOSA 61 (1): 19-25.

Landbouw, industrie en woongebieden bepalen grotendeels het ruimtegebruik in Nederland. Te midden van het zeer intensief gebruikte cultuurlandschap steken de veelal kleine natuurgebieden af als eilanden in de zee. Deze kleine landschapselementen maken het mogelijk dat tal van organismen zich nog in het cultuurlandschap kunnen handhaven. Behalve de kwaliteit van het habitat zijn ook de oppervlakte en de ligging in het landschap van deze landschapselementen bepalend voor de samenstelling van de levensgemeenschap (Opdam 1986). Voor loofbosjes is bijvoorbeeld aangetoond dat de oppervlakte ervan de belangrijkste factor vormt die de kans op het voorkomen van bepaalde bosvogelsoorten bepaalt. De hoeveelheid bos in de nabije omgeving en de aanwezigheid van verbindende houtwallen hebben een geringe, maar wei significante invloed (Opdam et al. 1985, van Dorp 1986). De effecten zijn per soort verschillend: iedere soort vertoont een eigen relatie met de oppervlakte. Roe kleiner en hoe geisoleerder een bosje is, des te vaker ontbreken bepaalde soorten en des te soortenarmer daardoor de vogelbevolking. Van Noorden (1986) vergeleek inventarisatiegegevens uit drie opeenvolgende jaren en kon bevestigen wat wij vermoedden: juist uit die kleine en meest geisoleerde bosjes verdwijnen vogelsoorten het vaakst en komen er het moeilijkst weer terug. Ret voorkomen van nogal wat soorten is daar dan ook heel onregelmatig. Op grond hiervan veronderstellen wij dat de kans dat vogels zich na de broedtijd in een bosje vestigen kleiner wordt naarmate de mate van isolatie ten opzichte van populaties in naburige bossen toeneemt. Anders gezegd: de dispersiebewegingen van sommige bosvogelsoorten zouden worden beinvloed door de landschapsstructuur. Oit alles was gebaseerd op gegevens over aan- en afwezigheid. Wij wilden echter tevens weten of de gelsoleerde ligging van bosjes ook consequenties heeft voor de dichtheid van bosvogels. Ais de onderlinge afstand tussen bosjes inderdaad de dispersie van vogels bemoeilijkt, kunnen wij verwachten dat regelmatig niet aile potentiele territoria in aile bosjes bezet zijn. De reproduktie zal immers niet steeds overal voldoende zijn om de sterfte te compenseren, en als er dan geen aanvulling uit omringende bosjes plaatsvindt, zal een territorium enige tijd leeg blijven. Dit zou dan vaker het geval zijn in gelsoleerde bosjes, en wij zouden het effect het sterkst moeten aantreffen bij strikte bosvogels. Wanneer daarentegen de reproduktie heel goed is geweest, zal een deel van de jongen moeten emigreren, althans bij soorten met een duidelijk ontwikkeld territoriumgedrag. Oat betekent dat op grand van de oppervlakte een maximum aantal paren van een soort kan worden voorspeld, en dat wij verwachten dat afwijkingen hiervan een verband vertonen met de mate van isolatie van het bosje. Deze verwachting is getoetst in het hierna beschreven onderzoek. ##### Groene Specht Picus viridis Zwarte Specht Dryocopus martius Grote Bonte Specht Dendrocopos major Kleine Bonte Specht Dendrocopos minor Gekraagde Roodstaart Phoenicurus phoenicurus Grauwe Vliegenvanger Muscicapa striata Bonte Vliegenvanger Ficedula hypoleuca Staartmees Aegithalos caudatus Glanskop Poecile palustris Matkop Poecile montanus Pimpelmees Cyanistes caeruleus Boomklever Sitta europaea Boomkruiper Certhia brachydactyla Wielewaal Oriolus oriolus Vink Fringilla coelebs

[gratis pdf] [english summary]



limosa 61.1 1988
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster