Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

DIX M, MUSTERS K & TER KEURS W (1998) Neemt het broedsucces van de Merel Turdus merula in ons land af?. LIMOSA 71 (2): 41-48.

In het begin van de vorige eeuw was de Merel in Nederland nog een schuwe bosvogel. Rond de eeuwwisseling begon de kolonisatie van steden en dorpen en nu wordt vrijwel overal in ons land gebroed (Teixeira 1979). Geen soort waar de natuurbescherming zich druk om moet maken, zo lijkt het.
      Toch is het jaarlijkse aantal met mistnetten gevangen en geringde Merels tussen 1960 en 1986 langzaam maar zeker gedaald, wanneer wordt gecorrigeerd voor het steeds grotere aantal in mistnetten gevangen vogels (Hagemeijer & Musters 1991; Noordervliet et al. 1992). Zo'n achteruitgang kan drie oorzaken hebben, toevalsfluctuaties zoals weersinvloeden achterwege gelaten: (a) het gedrag van de vogelsoort is veranderd, (b) het gedrag van de ringers is veranderd en (c) het aantal Merels is afgenomen.
      Gedrag vogelsoort: In mistnetten kunnen minder Merels worden gevangen door geleidelijk afnemende verplaatsingen tussen zomer- en winterbiotoop, wanneer er in Nederland minder Merels van elders overwinteren of wanneer Nederlandse Merels overwinteren op plaatsen waar minder rin" gers actief zijn. Dat dergelijke veranderingen zich snel kunnen voltrekken, heeft het veranderde trekgedrag van de Zwartkop Sylvia atricapilla bewezen (Berthold 1995). Er bestaan echter geen aanwijzingen dat zich een verandering in trekgedrag bij de Merel heeft voorgedaan. Gedrag ringers: Ais ringers in de loop der jaren hun mistnetten op andere tijden en op andere plaatsen zijn gaan zetten, kan dit betekenen dat bepaalde soorten minder worden gevangen en andere meer. In dat geval zou men verwachten dat soorten met ongeveer dezelfde levenswijze en biotoopkeuze als de Merel (zoals Heggemus Prunella modularis en Zanglijster Turdus philomelos) ook steeds minder gevangen zouden worden, en dat is niet het geval (Hagemeijer & Musters 1991).
      Afname Merel: De meest voor de hand liggende verklaring voor de afname van het aantal geringde Merels is dat de stand in 1960-86 is teruggelopen. In Engeland werd in dezelfde periode een lichte afname in het aantal broedparen gevonden (Marchant et al. 1990).
      Het bericht dat de Merel mogelijk in aantal is achteruitgegaan in Nederland, verscheen in de pers en leidde tot ingezonden brieven, waarin de beschuldigende vinger vooral naar de Ekster Pica pica werd uitgestoken. Die soort zou zijn toegenomen met als gevolg een toename van de predatie op eieren en jongen van de Merel. Daardoor zouden er elk jaar minder mereljongen worden grootgebracht en zou de stand achteruitgaan. De literatuur gaf op de vraag of de Merel in Nederland achteruit zou kunnen gaan ais gevolg van een toename van de Ekster geen eenduidig antwoord. Weliswaar is er onderzoek gedaan waaruit kan worden opgemaakt dat Eksters geen negatieve invloed hebben op de plaatselijke dichtheid en het broedsucces van Merels (Kooiker 1991; Birkhead 1991; Gooch et al. 1991), maar er zijn ook enkele kleinschalige studies in stedelijke omgevingen verricht, waaruit kan blijken dat dat weI mogelijk is (Mizera in Birkhead 1991; Groom 1993). In Nederland - met grote verstedelijkte gebieden - zou dit laatste van belang kunnen zijn. Er bestaan aanwijzingen dat eieren en nestjongen in stedelijke gebieden een groter deel van het menu van de Ekster uitmaken dan in het Landelijke gebied (Kooiker 1991). Groom (1993) yond dat het Iage broedsucces van Merels in parken in Manchester waarschijnlijk moet worden toegeschreven aan nestpredatie door Eksters. In verstedelijkt Nederland zou een toename van de Ekster in theorie kunnen resulteren in een afname van het broedsucces van de Merel. Is het broedsucces in Nederland tussen 1960 en 1986 inderdaad afgenomen?

[gratis pdf] [english summary]



limosa 71.2 1998
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster