Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

DIJK K VAN (1998) Ruiende Zwarte Zwanen Cygnus atratus op het Ijsselmeer. LIMOSA 71 (2): 78-80.

Evenals alle andere soorten ganzen, zwanen en eenden hebben Zwarte Zwanen een simultane slagpenrui waarbij de vogels meer dan een maand niet kunnen vliegen. In Australië, het oorspronkelijke broedgebied, vindt de slagpenrui na het broedseizoen plaats. De vogels ruien er meestal in grote groepen op veilig open water. Broedvogels beginnen met de slagpenrui nadat hun jongen vliegvlug zijn geworden, niet-broedvogels beginnen wat eerder (Marchant & Higgins 1990). Uit eigen waarnemingen blijkt dat bij Nederlandse broedvogels de slagpenrui van broedvogels al tijdens het verzorgen van de opgroeiende jongen plaatsvindt. Het wijfje begint ongeveer een maand nadat de eieren zijn uitgekomen. Pas als haar veren weer grotendeels zijn uitgegroeid, begint het mannetje. Zodoende kunnen beide oudervogels weer vliegen op het moment dat de jongen vliegvlug zijn. Over de rui bij niet-broedvogels in Nederland is weinig bekend. Bijlsma (1987) vermeldt dat niet-broedvogels 's zomers de slagpenrui op het IJsselmeer doorbrengen. Lensink (1996) stelt echter, op grond van vliegtuigtellingen, dat op het IJsselmeer geen Zwarte Zwanen ruien. Dit was aanleiding om materiaal, verzameld tijdens onderzoek aan ruiende Knobbelzwanen Cygnus alar op het IJsselmeer in 1983, op te diepen. Tevens is bij vogelaars navraag gedaan naar aanvullende waarnemingen. In deze bijdrage worden deze gegevens op een rij gezet. Op het IJsselmeer broeden geen Zwarte Zwanen, zodat hieronder uitsluitend sprake is van niet-broedvogels.

In de zomer van 1983 verbleven vijf adulte Zwarte Zwanen langs de Houtribdijk. Ze zaten meestal als een groep tussen de grote concentraties niet-broedende Knobbelzwanen (maximaal 3000 in juli) die hier gezamenlijk de slagpenrui doorbrengen. De slagpenrui van deze Knobbelzwanen vindt hoofdzakelijk in juli en augustus plaats (van Dijk & van Eerden 1991). Op 25 juli werden alle vijf Zwarte Zwanen gevangen, samen met 76 niet vlieg vlugge Knobbelzwanen. Gemiddeld waren de mannetjes iets groter en zwaarder dan de wijfjes (tabel 1); een verschil dat overeenkomt met Australische gegevens (Marchant & Higgins 1990). Alle vijf vogels waren in de slagpenrui. De lengte van de buitenste handpen (PlO) varieerde van 1.6 tot 18.7 cm. Ter vergelijking: bij twee adulte vogels, gevangen op 26 december 1996 in Groningen, bedroeg de lengte van de volledig uitgegroeide PlO 27.5 cm (0) en 26.7 cm (<2). De PlO van Knobbelzwanen groeit in het begin ruim 6 mm per dag, maar in de loop van de tijd vertraagt de groeisnelheid (van Dijk & van Eerden 1991, zie ook Owen & King 1979). Ais we aannemen dat deze groeisnelheid ook geldt voor Zwarte Zwanen, kunnen we globaal terugrekenen wanneer ze met de rui zijn begonnen. Een vogel (PlO van 1.6 cm) was nog maar enkele dagen geleden aan de slagpenrui begonnen, een ander exemplaar (PlO van 18.7 cm) had eind juni de oude slagpennen al laten vallen.
      De verzamelde losse waarnemingen maken duidelijk dat zeker vanaf 1978 iedere zomer Zwarte Zwanen op het IJsselmeer zitten. De vogels zitten er hoofdzakelijk tussen mei en september. Het ging in de eerste helft van de jaren tachtig om maximaal5-10 vogels. Daarna nam het aantal tijdelijk af, vermoedelijk veroorzaakt door de strenge winters 1984/85-1986/87. Vanaf het begin van de jaren negentig lopen de aantallen op tot zo'n 20 vogels: 1O-15langs de Friese IJsselmeerkust, 5-10 op het traject Lemmer-Lelystad-Enkhuizen en 1-3 elders. Zo werden in 1989-96 tussen Lelystad en Lemmer maximaal2-5 vogels (gemiddeld 3.6) geteld en in 1989-941angs de Houtribdijk maximaal 3-5 vogels. Langs de Friese IJsselmeerkust zijn de belangrijkste lokaties de ondiepten ten zuiden van Gaasterland (Steile Bank en Mokkebank met maxima van 4) en de ondiepten tussen Workum en Komwerderzand. Al in 1984 werden hier 9 vogels gezien; recente maxima zijn 12-14 (1990), 11 (1994) en 14 (1995). AANTAL 2 Een directe vergelijking van systematische vliegtuigtellingen met losse waarnemingen stuit op een aantal problemen. Allereerst is vanuit het vliegtuig het gehele IJsselmeer op een dag rond het midden van iedere maand gebiedsdekkend geteld. Bij de losse waarnemingen was de waarneeminspanning niet gelijk over de maanden, jaren en plaatsen verdeeld. Van de periode mei-september 1980-94 waren uit tweederde van de maanden (49 van de 75 maanden, 65%) waarnemingen beschikbaar: 14 uit 1980-84, 15 uit 1985-89 en 20 uit 1990-94. Ze waren verdeeld over mei (7), juni (12), juli (9), augustus (11) en september (10). Verder was er bij de losse waarnemingen geen onderscheid mogelijk tussen maanden met geen Zwarte Zwanen (nul waarnemingen) en maanden waarin geen waarnemingen werden verricht. Tenslotte zijn de waarnemingen meestal niet van het hele IJsselmeer afkomstig en zijn maandtotalen van een maand met meer waarnemingen gebaseerd op het hoogste aantal. Om bovenstaande redenen zijn voor het seizoenspatroon van de losse waarnemingen (figuur 1) twee waarden gepresenteerd: een minimum gebaseerd op werkelijk getelde aantallen en een extrapolatie gebaseerd op de aanname dat in maanden met ontbrekende gegevens (35%) er gemiddeld evenveel vogels zaten. Ondanks deze haken en ogen wordt duidelijk dat de vliegtuigtellingen een zeer fragmentarisch beeld geven van de werkelijke aantallen. Waarschijnlijk komt dit omdat de vliegtuigtellers zich in deze periode concentreren op het tellen van ruiende eenden in eclipskleed (Mennobart van Eerden). Daarnaast geven de tellingen vanuit het vliegtuig ook geen goed beeld van het seizoenspatroon. Resultaten van tweewekelijkse watervogeltellingen van It Fryske Gea langs de Friese IJsselmeerkust (figuur 2) bevestigen het seizoenspatroon van de losse waarnemingen. De Zwarte Zwanen waren hier vooral aanwezig in de periode dat ook de piekaantallen niet-broedende Knobbelzwanen (maximaal 2400 in begin augustus) werden geteld. De meerderheid van de Zwarte Zwanen zat tussen Workum en Komwerderzand en veelal verbleven ze in een of enkele groepen. Het is aannemelijk dat zowel de Knobbelzwanen als de Zwarte Zwanen worden aangetrokken door de weelderige onderwatervegetatie (hoofdzakelijk Schedefonteinkruid Potamogeton pectinatus) die zich hier recentelijk fors heeft uitgebreid.
      De vangst van ruiers in 1983 en het gegeven dat het aantalsverloop en de timing van de slagpenrui overeenkomt met die van Knobbelzwanen (zie ook van Dijk 1991), maken aannemelijk dat niet broedende Zwarte Zwanen ook in andere jaren de slagpenrui op het IJsselmeer doorbrengen. In het midden van de jaren tachtig was het IJsselmeer vermoedelijk de belangrijkste ruiplaats in Nederland voor niet-broedvogels, omdat er toen minder dan vijfbroedparen in Nederland waren (Lensink 1996). Inmiddels is deze positie door het zuidelijk Deltagebied overgenomen. Hier bevindt zich een snel groeiende broedvogelpopulatie en de vogels blijven er het hele jaar (Lensink 1996). Zo werden alleen al in het Markiezaat (Ray Teixeira) nazomermaxima vastgesteld van 25 (1994) en 44 (1995).

[gratis pdf] [english summary]



limosa 71.2 1998
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster