Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

ZIJLSTRA M (2003) Flevoland het laatste bolwerk van de Bonte Kraai Corvus cornix in Nederland. LIMOSA 76 (2): 49-58.

Het was zo'n vertrouwd gezicht, de Bonte Kraaien in het winterlandschap, nog maar een kwart eeuw geleden. Bijna geruisloos zijn ze verdwenen, niet zo zeer als gevolg van een populatieontwikkeling maar waarschijnlijk doordat ze tegenwoordig dichter bij de broedgebieden kunnen overwinteren, in verband met eutrofiëring en mogelijk ook klimaatveranderingen. In een periode waarin de aantallen op het oude land al drastisch waren teruggelopen, oefenden de kale Flevopolders in hun beginjaren een grote aantrekkingskracht uit op de soort. In dit artikel wordt beschreven hoe dit gebied voor de Bonte Kraai een laatste bolwerk vormde, maar ook hoe de soort, naar mate de polder minder kaal werd, geleidelijk werd vervangen door de Zwarte Kraai.

Zwarte Kraai Corvus corone, die jaarrond aanwezig is, en de Bonte Kraai C. cornix als doortrekker en wintergast. De laatste, die in de winter gebonden is aan open landschappen zoals in Noord-Nederland, Flevoland en het Deltagebied, komt uit Fenno-Scandinavië en de Baltische Staten (Busse 1969). Nederland ligt net ten zuiden van de smalle zone waar beide soorten samen broeden (Spaans 1979).
      Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was de Bonte Kraai een algemene wintergast in Nederland, getuige Thijsse (1910) die in zijn boek 'Herfst' schrijft: "en omstreeks den tienden (Oktober) beginnen ze in allen ernst te komen, bij duizenden en duizenden tegelijk". Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw is er al geen sprake meer van duizenden en duizenden (Alleijn et al. 1971, Dijksen & Dijksen 1977, Spaans 1979, van den Bergh et al. 1979, van der Ploeg et al. 1979, Boekema et al. 1983 en SOVON 1987). Zonder langjarige reeksen cijfers te geven melden zij dat de aantallen overwinteraars zijn afgenomen. Van der Ploeg et al. (1979) en Bijlsma et al. (2001) schrijven dat de afname vooral vanaf de jaren vijftig merkbaar is geworden. Meininger & Slob (1983) registreerden duidelijk afnemende aantallen in het Deltagebied in de jaren zeventig. Meininger & ter Keurs (2001) tenslotte melden het verdwijnen van de soort uit het voedselgebied van een slaapplaats bij Leidsendam. Ook langs de noordgrens van ons land (het Lauwersmeer en de Dollard) is het aantal overwinteraars in enkele decennia teruggelopen van rond 1000 vogels (Zijlstra et al. 1996, Prop et al. 1999) tot enkele tientallen in recente jaren. De Zwarte Kraai bleef daarentegen algemeen in ons land maar werd door afschot kort gehouden. Bijlsma et al. (2001) melden een groeiende Nederlandse populatie tot halverwege de jaren tachtig, wat overigens niet blijkt uit de winteraantallen geregistreerd tijdens Punt Transect Tellingen in december 1980-97 (Boele et al. 1999).
      Nieuw ter beschikking komende gronden zoals polders worden snel gekoloniseerd door flora (Feekes 1936, Feekes & Bakker 1954, Bakker 1957, Joenje 1978) en fauna (van Dobben 1932, Muller 1942,1943, Cavé 1961, van Elburg 1969, van Eerden et al. 1979, Altenburg et al. 1985). Bij de fauna gaat de aandacht vooral uit naar de vestiging van broedvogels, die vaak stormachtig en tijdelijk met grote aantallen verloopt als gevolg van pioniereffecten (Zijlstra 1990). Het voorkomen van wintergasten heeft duidelijk minder aandacht gekregen. Over het voorkomen en de aantallen van de Bonte en Zwarte Kraai in de Wieringermeer en de Noordoostpolder is dan ook weinig bekend. Feekes (1936) schrijft voor de Wieringermeer, drooggevallen in 1932 en dan dus nog maar enkele jaren oud, dat "..in de late herfst en in de winter nog vrij veel Bonte Kraaien en enkele Zwarte Kraaien kwamen". Opvallend is overigens de aanvraag om Bonte Kraaien te mogen afschieten in verband met landbouwschade in de Wieringermeer in het vroege voorjaar van 1934 (Geurts 2000). Dit is een aanwijzing voor het talrijk voorkomen van de Bonte Kraai en mogelijk voor het weinig talrijk zijn van de Zwarte Kraai. Muller (1943) meldt voor de Bonte Kraai in de Noordoostpolder in 1942 (het jaar van droogvallen): "in maart en vanaf half oktober geregeld in klein aantal, soms in grotere groepen (...) vooral langs de dijken en in het cultuurgebied", en voor de Zwarte Kraai: "in klein aantal in het cultuurgebied en ook wel in andere delen van de polder waargenomen".
      Dit artikel gaat over de vraag hoe het verloop van de aantallen Bonte Kraaien in Flevoland past in het geschetste beeld. Dit gebeurt aan de hand van tellingen uit de periode 1977-2000. Aangezien de verspreiding van de Bonte Kraai beïnvloed kan worden door de verwante Zwarte Kraai is gelijktijdig het aantal daarvan geteld en worden de aantalontwikkeling en het terreingebruik van beide soorten vergeleken

[gratis pdf] [english summary]



limosa 76.2 2003
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster