CAMPHUYSEN C J & A GRONERT (2010) De broedbiologie van Zilver- en Kleine Mantelmeeuwen op Texel, 2006-2010.. LIMOSA 83 (4): 145-159.
De Zilvermeeuw en de Kleine Mantelmeeuw zijn in de
afgelopen eeuw enorm in aantal toegenomen in het
Nederlandse Waddengebied. De laatste decennia liepen
de trends echter sterk uiteen: terwijl de groei bij de
Kleine Mantelmeeuw aanhield namen Zilvermeeuwen
sterk in aantal af. Door een vergelijkend onderzoek op
Texel wordt sinds 2006 getracht deze verschillen te verklaren.
In tegenstelling tot de verwachting bleek het
broedsucces van de Kleine Mantelmeeuw bijzonder
laag, vooral door intensieve jongenpredatie (kannibalisme).
Bij gelijkblijvende broedresultaten kan van een
verdere groei van de broedpopulatie geen sprake zijn,
en inderdaad blijken de aantallen de laatste jaren niet
verder toe te nemen. De Zilvermeeuw maakte iets dergelijks
door in de jaren negentig. Nu was de jongenproductie
echter alleszins redelijk, waaruit verwacht zou
kunnen worden dat de neergang tot staan is gekomen
en er zelfs een zeker herstel in het verschiet ligt.
De Zilvermeeuw Larus argentatus en de Kleine Mantelmeeuw
L. fuscus zijn in Nederland in de loop van de 20e eeuw sterk in
aantal toegenomen (Spaans 1998ab, 2002ab). De toename
van de Zilvermeeuw volgde op een periode waarin de aantallen
door intensieve vervolging (jacht, vergiftigingen, rapen
van eieren) sterk waren gedaald (Spaans 2007). Beschermende
maatregelen leidden vervolgens tot een exponentiële
groei van de populatie. Eind jaren tachtig werd de jaarlijkse
aantalstoename echter steeds geringer om tenslotte tot stilstand
te komen (Spaans 1998b). De Kleine Mantelmeeuw
vestigde zich pas in 1926 in ons land, maar ook deze populatie
ontwikkelde zich na enige tijd sterk (Spaans 1998a). Uiteindelijk
werd de Zilvermeeuw in de laatste decade van de 20e
eeuw zelfs numeriek overvleugeld door de Kleine Mantelmeeuw
(Spaans 2002a). Inmiddels is de populatie Zilvermeeuwen
sinds de piek eind jaren tachtig met zo'n 30% afgenomen,
maar dalen de aantallen niet verder. Bij de Kleine
Mantelmeeuw is de snelle groei van de broedvogelpopulatie
in de eerste jaren van deze eeuw gestopt (van Dijk et al. 2010).
Spaans et al. (1987) onderzochten de stagnatie van de groei
bij de Zilvermeeuw met broedbiologisch onderzoek op Terschelling
in de jaren zestig en de jaren tachtig. Het einde van
de toename werd in verband gebracht met een sterk afgenomen
broedsucces, vooral veroorzaakt door de toegenomen
roof van eieren en jongen door soortgenoten (kannibalisme).
In dezelfde tijd nam echter ook het gemiddelde
volume van de gelegde eieren af en de kuikens groeiden
minder snel dan voorheen. Waarschijnlijk was ook de sterfte
in het eerste levensjaar veel hoger dan tijdens de periode van
snelle populatiegroei. Al deze veranderingen wezen op een
verminderd voedselaanbod. De problemen van de Zilvermeeuwen
in ons land werden vervolgens in verband gebracht
met concurrentie om voedsel. De Kleine Mantelmeeuw
leek de Zilvermeeuw uit het kustwater van de Noordzee te
verdringen (Spaans 1987, Noordhuis & Spaans 1992). Die veronderstelde
voedsel concurrentie werd overigens direct betwijfeld,
onder meer omdat beide soorten op zee weinig samen
voorkomen (Camphuysen 1995).
Sinds het einde van de jaren tachtig is helaas aan geen
van beide soorten veel ecologisch onderzoek meer verricht.
Omdat populatietrends van langlevende soorten zoals grote
meeuwen zonder kennis van de voornaamste demografische
parameters (jongenproductie, overleving, rekrutering) onmogelijk
goed begrepen kunnen worden, werd in 2006 op
Texel een vergelijkend onderzoek gestart aan de broedbiologie
en voedselecologie van beide soorten. Bij het opzetten
van dit onderzoek werd de stabilisatie van de aantallen broedende
Kleine Mantelmeeuwen nog niet onderkend en het onderzoek
richtte zich daarom aanvankelijk op de achtergronden
van het aanhoudende succes van deze soort en het falen
van de Zilvermeeuw. In dit artikel worden de voornaamste
broedbiologische gegevens van beide soorten gepresenteerd,
verzameld in de jaren 2006-2010. Naast vergelijkingen
tussen beide soorten, zullen de gegevens ook worden vergeleken
met historisch materiaal (Drent 1967, Spaans &
Spaans 1975, Spaans et al. 1987, Bukaciñski et al. 1998, Vercruijsse
1999).
[pdf alleen voor leden] [english summary]
|