Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Thingstad P.G., Nyholm N.E.I. & Fjeldheim B. (2006) Pied Flycatcher Ficedula hypoleuca population dynamics in peripheral habitats in Scandinavia. ARDEA 94 (2): 211-223
Tegenwoordig is de Bonte Vliegenvanger Ficedula hypoleuca een algemene broedvogel in Fenno-Scandinavië, de Baltische staten en (Wit-)Rusland. De expansie naar het noorden is waarschijnlijk een recente ontwikkeling. De meest noordelijke gebieden zijn pas na 1800 bereikt. De perifere populaties in de subalpine bossen van Fenno-Scandinavië laten sinds de jaren 1970 een achteruitgang zien, na een snelle groei gedurende de voorafgaande decennia. Recent is er een herstel waargenomen en nemen de aantallen weer toe. De auteurs verwachtten dat de populaties in de subalpine bossen extra gevoelig zijn voor de veranderingen waaraan de gehele Fenno-Scandinavische populatie onderhevig is en daarom goede indicatoren zijn voor het welbevinden van die populatie. Het onderhavige onderzoek beschrijft het broedsucces en de populatiefluctuaties tussen 1986 en 2005 in drie bosgebieden in Scandinavië: Hemsedal in Zuid-Noorwegen, Lierne in Midden-Noorwegen en Ammarnäs in Noord-Zweden. Deze bossen liggen aan de grens van het verspreidingsgebied van Bonte Vliegenvangers, maar verschillen onderling in kwaliteit. De demografische ontwikkelingen van de noordelijke broedpopulaties in Lierne en Ammarnäs zijn karakteristiek voor zogenaamde ‘sink’ populaties (jaarlijkse aanwas onvoldoende om de populatie in stand te houden). De meest zuidelijke populatie, in Hemsedal, is een ‘source’ populatie (overmaat aan jongen). ‘Sinks’ kunnen blijven bestaan dankzij immigratie uit ‘sources’. De achteruitgang in aantallen broedvogels gedurende de laatste dertig jaar was het meest prominent in Lierne en Ammarnäs. De achteruitgang werd waarschijnlijk veroorzaakt door de weersomstandigheden in de overwinteringsgebieden in West-Afrika. Er werden geen aanwijzing gevonden voor een klimaatsverandering in het broedgebied. De jaarlijkse fluctuaties in broedsucces correleerden echter wel met de jaarlijkse variatie van de temperatuur in de maand juni. Momenteel groeien alle drie de populaties weer. De toename is het meest duidelijk in het zuidelijke Hemsedal; in Lierne en Ammarnäs zijn de veranderingen veel trager en van jongere datum. Om de verandering in de broedgebieden te relateren aan populatietrends in de hele regio, gebruikten de auteurs najaarsgegevens van Zuid-Scandinavische ringstations (Falsterbo, Lista and Jomfruland). De ringactiviteiten in de drie stations zijn min of meer gestandaardiseerd, zodat het aantal geringde vogels in het najaar kon worden gebruikt als index voor het aantal doortrekkers. Het aantal legsels in de ‘sink’ populaties in Lierne en Ammarnäs vertoonde een positieve trend met de index in de herfst erna. Voor Lierne en Hemsedal vonden de auteurs ook een significante correlatie tussen het aantal succesvolle legsels en de najaarsindex. Voor Ammarnäs was er geen correlatie tussen de laatste twee parameters, vermoedelijk vanwege de hoge predatiedruk. De auteurs concluderen dat de drie bestudeerde perifere populaties samen een goede indicatie geven voor populatieveranderingen in heel Scandinavië.


[close window] [previous abstract] [next abstract]