Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

BRUINZEEL L & POL M VAN DE (2003) De afname van de Scholekster op Schiermonnikoog. LIMOSA 76 (1): 25-25.

Studiedag van de NOU en de NSWG over de achteruitgang van de Scholekster in Nederland

Sinds 1984 volgt de Rijksuniversiteit Groningen een populatie gekleurringde Scholeksters op de kwelder van Schiermonnikoog. Binnen deze populatie maken we onderscheid tussen goede en slechte broedterritoria. De goede plekken ('hokker' territoria) leveren jaarlijks drie keer zo veel kuikens op als de slechte plekken ('wipper' territoria; Ens 1994). Het aantal bezette territoria in het gebied bleef voor hokkers en wippers van 1984 tot 1995 min of meer constant (figuur 1). In deze periode trad er jaarlijks geringe sterfte op, maar in één winter (1986/87) was de sterfte extreem hoog. Toch leidde dit niet tot een kleiner aantal bezette territoria. Na 1995 zien we echter een kentering. De twee strenge winters van halverwege de jaren negentig (1995/96 en 1996/97) gingen gepaard met een vergelijkbaar hoge sterfte als de winter van 1986/87, maar nu werden de opengevallen broedplaatsen maar gedeeltelijk opgevuld. De onbezette territoria lagen allemaal in wipper-gebied (figuur 1). Zo'n sterke afname vond ook plaats in andere 'marginale' habitats op Schiermonnikoog, zoals het droge duingebied (Sovon, Ben Koks). De afname op Schiermonnikoog loopt parallel met afnemende aantallen op Texel (Alterra, Bruno Ens & Martin de Jong). ).
      De Scholekster is een schoolvoorbeeld van een soort met dichtheidsafhankelijke reproductie. Als er meer broedrijpe vogels bijkomen, kiezen deze er voor om te 'wachten' tot een geschikt territorium vrijkomt. Je zou verwachten dat nieuwe vogels, nu er plaatsen vrij zijn op relatief jonge leeftijd kunnen gaan beginnen met broeden, maar dat is niet het geval. Dat vogels nu gaan wachten terwijl er vacatures zijn is een aanwijzing dat de draagkracht van het gebied is veranderd. Scholeksters die zich vestigen als nieuwe broedvogel doen dat op steeds grotere afstand van hun geboorteplaats. Ook dit geeft aan dat de opengevallen plaatsen niet langer geschikt zijn als broedterritorium.
      In de meeste winters ligt de overleving van adulte Scholeksters op Schiermonnikoog tussen de 0.95 en 0.98 (en dat is hoog!) maar in strenge winters zakt de overleving tot 0.85. Hierin is in de loop van de studie geen verandering opgetreden. We constateren echter wel een belangrijke verandering in de reproductie. Begin jaren tachtig was de reproductie veel beter, en de laatste vijf jaar is de jongenproductie ronduit belabberd. Het broedsucces op Schiermonnikoog is sterk gecorreleerd met dat op Texel, een aanwijzing voor een rol van factoren met een Waddenzee-wijde invloed. Mogelijk speelt het voedsel een rol; de jaarlijkse kuikenproductie is gecorreleerd met de hoeveelheid Zeeduizendpoten in de wadbodem, maar dit verband werd niet gevonden voor het Nonnetje. Scholeksters nestelen zowel op Schiermonnikoog als op Texel tegenwoordig 10 dagen later dan 20 jaar geleden, en Dik Heg heeft aangetoond dat juist de vroege leggers het goed doen. Daarnaast is het gewicht van man en vrouw tijdens het broeden in deze periode 50 gram (10%) lager geworden.
      De oorzaak (of oorzaken) van de achteruitgang van Scholeksters op Schiermonnikoog is niet bekend, en de enige conclusie die wij aan onze gegevens willen verbinden is dat alles er op wijst dat de Scholekster moeilijke tijden ondervindt en dat op dit moment zijn leefgebied, de Nederlandse Waddenzee, niet effectief wordt beschermd.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 76.1 2003
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster