Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

EDELAAR P (1999) Reactie op Dix et al. 1998, neemt het broedsucces van de Merel Turdus merula in ons land af?. LIMOSA 72 (2): 66-67.

broedsucces van Merels (Dix et al. 1998), bespreken Dix, Musters en Ter Keurs enkele hypotheses die de achteruitgang van het aantal met mistnetten gevangen en geringde Merels zouden kunnen verklaren: 1) toeval, 2) verandering in merelgedrag, 3) verandering in ringersgedrag, 4) reele achteruitgang van Merels. Deze laatste hypothese is vooral gevoed door het gerucht dat predatie van merelnesten door Eksters voor een onvoldoende reproductie zorgt om de populatie in stand te houden. In het artikel wordt aannemelijk gemaakt dat predatie door Eksters geen grote rol speelt: de verhouding tussen onvolwassen en adulte dieren is gezien van 1973 tot en met 1992 niet veranderd of zelfs ten gunste van de jonge vogels gewijzigd, afhankelijk van het landschapstype. De reproductieve output lijkt dus gemiddeld genomen gestegen te zijn. Deze waarnerning is moeilijk te verenigen met een (versterking van het) negatief effect van nestpredatie door Eksters op de reproductie van Merels.
      Hiermee blijft de observatie dat er relatief steeds rninder Merels worden geringd, onverklaard. Zoals de auteurs al terecht opmerken: met reproductie aIleen verklaar je geen populatieveranderingen. Emigratie, imrnigratie en sterfte zijn ook bepalend voor de verandering in aantallen. Zo zou er, vergeleken met het verleden, na de reproductie een verhoogde sterfte kunnen zijn door bijvoorbeeld het toegenomen autoverkeer of het toegenomen aantal katten. Uiteraard is dit mogelijk, maar deze gegeyens worden verder niet getoetst. WeI geven de auteurs aan dat volgens SovoN-teIlingen de broedpopulatie van de Merel eerder toe- dan afneemt, zodat de verklaring "door toegenomen sterfte" minder waarschijnlijk wordt. Sterker nog, er lijkt helemaal geen afname van het aantal Merels te zijn!
      Ik zou echter de aandacht willen vestigen op een verklaring die de schijnbaretegenstelling tussen toegenomen reproductie (en misschien zelfs toename van de populatie) en afgenomen vangsten zou kunnen wegnemen. In de introductie werd deze al genoemd: de afname van het aantal gevangen Merels wordt veroorzaakt door een verandering in het gedrag van Merels. Volgens de auteurs bestaan er geen aanwijzingen dat zich hier een verandering heeft voorgedaan. Berthold (1996) bespreekt de Merel in de context van zijn eigen onderzoek aan de veranderde trekstrategieen van Zwartkoppen, en meldt wel degelijk veranderingen. Voor Midden- Europese merelpopulaties wordt het volgende scenario geschetst (naar Berthold 1996). Tot zo'n 200 jaar geleden was de Merel een echte bosvogel, die elkjaar naar het zuiden trok. Door de gunstige omstandigheden rond menselijke woonkemen (voedsel, rnicroklimaat en mogelijk verminderde predatie) werden steeds meer Merels aangetrokken en deze verzaakten vervolgens in steeds grotere aantallen om weg te trekken (Heyder 1955). De situatie hedentendage is dat 'stadsmerels' niet of nauwelijks meer trekken, terwijl 'bosmerels' dat nog weI doen (SchwablI983, Luniak et al. 1990). Een aantal studies heeft aangetoond dat deze verschillende trekneigingen erfelijk zijn, door mereljongen van ouders met bekende trekstrategieen op te voeden en ze vervolgens in registratiekooien te testen op trekgedrag (Graczyk 1963, Schwabl 1983). Met dit beeld in het achterhoofd is het niet moeilijk om te vermoeden dat met de toegenomen verstedelijking in Nederland en de mogelijkerwijs nog steeds voortgaande evolutie naar verminderde trek, de trekkende Merels worden verdrongen door niet-trekkende Merels. Hierdoor zal het aantal gevangen Merels afnemen. Dat de Merel geen uitzondering is, bewijst een lijst van enkele tientallen soorten met verrninderde trek in een recent artikel van Sutherland (1998). Veranderingen die zich voordoen kunnen op een erfelijke basis berusten of geleerd zijn van andere individuen, het effect is echter hetzelfde: minder trekkers en dus lagere vangkansen.
      Omdat steeds meer vogels zich lijken aan te passen aan het leven rond menselijke bewoning, met vaak gunstige omstandigheden om de winter door te komen, zal deze trend om rninder te trekken zich waarschijnlijk doorzetten. Een eventuele noordwaartste verschuiving van klimaatzones door global warming zal hier alleen maar aan bijdragen (Sutherland 1998). Daarom als afsluiting deze waarschuwing: bij het analyseren van tijdreeksen van gevangen of getelde vogels, zal altijd grondig rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat het trekgedrag is veranderd.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 72.2 1999
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster